23342 |
halfvasten(zondag) |
halfvasten:
halfvaasten (L282p Achel)
|
De vierde zondag van de vasten [haufvaste, halfvaste, körfkeszoondig]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
32987 |
halm, stengel van de graanplant |
graanspier:
grǭǝnspīǝr (L282p Achel)
|
De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.]
I-4
|
17627 |
hals |
hals:
hals (L282p Achel),
hāls (L282p Achel),
nek:
nɛk (L282p Achel)
|
hals [N 10b (1961)] || Hals van een kledingstuk. [N 62, 31a; MW]
II-7, III-1-1
|
18419 |
hals [wld ii.7, p.86] |
nek:
nek (L282p Achel)
|
Hoe noemt U: de hals van een kledingstuk (hals, nek?) [N 62 (1973)]
III-1-3
|
18255 |
halsketting |
ketting:
gouwe kètting (L282p Achel)
|
Een gouden ketting [ketting, kettel, snoer] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18236 |
halssnoer |
ketting:
ketting (L282p Achel)
|
Halssnoer. Aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
33927 |
halster |
halster:
hɛlstǝr (L282p Achel),
stalhalchster:
sta.lhɛlǝxstǝr (L282p Achel)
|
Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.] || Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.]
I-10, I-11
|
21541 |
halve frank |
halve frank:
halve frank (L282p Achel, ...
L282p Achel)
|
oude zilveren munt van 50 centiem [N 21 (1963)] || wit metalen munt van 50 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20820 |
ham, hesp |
ham:
hám (L282p Achel),
verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) (a+b)
ham (L282p Achel, ...
L282p Achel),
hesp:
verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) (a+b)
hesp (L282p Achel)
|
ham [Goossens 1b (1960)] || hesp [ZND 24 (1937)]
III-2-3
|
23461 |
hamer van de klepklok |
trumper:
trimper (L282p Achel)
|
De hamer van een klepklok [trumphamer?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|