e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L282p plaats=Achel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
juweel juweel: juweel (Achel) Juweel. Een geslepen edelsteen die als sieraad dient [juweel, edelsteen, bijou, bagge] [N 114 (2002)] III-1-3
kaak kaak: koͅək (Achel) kaak [N 10b (1961)] III-1-1
kaakbeen(rand) kaak: koͅək (Achel) kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)] III-1-1
kaakgestel kaken (mv.): kaken (Achel), muil: moel (Achel) Kaak: Beide kaken tezamen (kakement, schaar, kaken). [N 106 (2001)] III-1-1
kaal (zijn), kaal hoofd kale, een -: koͅələ (Achel), kletskop: kleͅtskop (Achel), kleͅtskoͅp (Achel) kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)] III-1-1
kaal duivenjong platjong: plàtjo.ŋk (Achel) Kaal duivenjong. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
kaantjes kamen: kaömen (Achel), kanen: kōͅnən (Achel) Hoe heten de vetklonters, die overblijven, als runds of varkensvet wordt gesmolten? (kaan) [ZND 02 (1923)] || kanen [Goossens 1b (1960)] III-2-3
kaar trechter: trɛxtǝr (Achel) Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.] II-3
kaars kaars: kɛ̝rs (Achel) kaars [RND] III-2-1
kaarsenbak luchter: luchter (Achel) De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)] III-3-3