18564 |
kamerjas |
kamerjas:
kāmərjas (L282p Achel)
|
kamerjas [sjamberloe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18638 |
kamizool |
kamizool (<fr.):
betekenis: lijfje met korte mouwen
kaməzól (L282p Achel),
lijfje:
betekenis: lijfje met korte mouwen
lifkə (L282p Achel)
|
kamizool, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
21173 |
kanaal |
kanaal:
on djie kaant van t knāl (L282p Achel)
|
Aan genen kant (niet aan deze kant) van het kanaal [ZND 24 1937)]
III-3-1
|
19578 |
kandelaar |
luchter:
luchter (L282p Achel)
|
Kandelaar. Hoe heet een kandelaar, zoals er vroeger langs beide zijden op de schoorsteen stonden ? [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
23431 |
kandelaar op het altaar |
kandelaar:
kandeleir (L282p Achel)
|
De kandelaars, de kaarseluchters op het altaar [kèrseluchters, keëtseluëtersj]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33115 |
kap aan de vlegelstok |
oog:
uǝx (L282p Achel)
|
Het uiteinde van elk van beide vlegelhouten voorzien van een kap die dient om de twee houten delen aan elkaar te bevestigen en wel op zo''n manier dat de slaande werking van de vlegel bij het dorsen optimaal is. Bij de meest voorkomende scharnierconstructie is de kap aan de vlegelstok van metaal en die aan de vlegelknuppel van leer. In dit lemma gaat het dus om de metalen kap aan de vlegelstok; meestal is er een beugel aangesmeed; deze ring of oog is vaak benoemingsmotief voor de gehele kap. Zie afbeelding 10, c. Soms vindt men, in plaats van de metalen kap, aan het uiteinde van de vlegelstok twee geboorde gaten waar de vlegelband doorheen loopt; de zegslieden van L 282 en 288 geven dit uitdrukkelijk op; zie afbeelding 10, f. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
18677 |
kap van een lange schoudermantel |
kap:
kap (L282p Achel)
|
kap van lange schoudermantel zonder mantel [kovel, keuvel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34654 |
kap van het rijtuig |
kap:
kap (L282p Achel)
|
Kap van het rijtuig. Deze kap kan bij de meeste rijtuigen opengeklapt worden. [N 101, 15]
I-13
|
23272 |
kapelaan |
kapelaan:
kaplaan (L282p Achel),
kappelaon (L282p Achel)
|
Een kapelaan [ôngerpastoeër]. [N 96D (1989)] || Hoe noemt men de priester (of de priesters) die de pastoor helpen de parochie bedienen (Fr. vicaire)? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
23489 |
kapelletje |
kapelletje:
kapelleke (L282p Achel)
|
Een bedehuisje langs de weg of in het veld, gebouwd uit devotie voor een heilige of uit dankbaarheid voor verkregen gunsten [kapel, kapelleke, kapelke, kapelsje, heiligenhuisje, keske(=kastje)?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|