17756 |
kleine neus |
klein neusje:
klêî nuske (L282p Achel)
|
een klein neusje [ZND 39 (1942)]
III-1-1
|
21338 |
kleingeld |
kleingeld:
ps. omgespeld volgens IPA.
kleͅgeͅlt (L282p Achel)
|
Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18626 |
klep (van pet) |
klep:
klep (L282p Achel)
|
klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
23215 |
klepel |
klepel:
klepel (L282p Achel)
|
De klepel van een klok [bengel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23462 |
klepklok |
klein klokje:
kleͅ kløͅkskə (L282p Achel)
|
Hoe noemt men deze kleinste klok?. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23218 |
kleppen |
trumpen:
trimpen (L282p Achel)
|
Vóór de kerkdienst de kleinste klok luiden met korte slagen, anders gezegd: korte slagen geven met de kleinste klok [trumpe, kleppe, pimpe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21353 |
kletsen |
babbelen:
Van Dale: babbelen, 1. veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten; (schoolt.) met elkaar praten van leerlingen onder de les; -2. praatjes verkopen, kwaadspreken; -3. keuvelen, gezellig praten; -4. (gew.) uit de school klappen; -5. (in litt. t.) een geluid maken dat aan babbelen doet denken.
babbelen (L282p Achel, ...
L282p Achel,
L282p Achel),
kletsen:
hij kletst (L282p Achel),
Van Dale: kletsen, 1. (minacht.) praten of met elkaar spreken als iets hinderlijks of vervelends; -2. met of onder elkaar babbelen, beuzelpraatjes houden, hetzij ongunstig (wauwelen) of in neutrale bet., gemoedelijk praten; - in ongunstige zin spreken (over), ongegronde dingen zeggen, kwebbelen; [3.] overbrengen, oververtellen, klikken; 4. roddelen, kwaadspreken; -5. onzin verkopen, bazelen.
kletsen (L282p Achel)
|
Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)] || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] || zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
21549 |
kletsen [onnozele praat vertellen] |
flauwe praat vertellen:
hij vertelt flauwe praowet (L282p Achel),
onnozele praat ba:
hij babbelt onnoezele praot (L282p Achel)
|
Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
33997 |
kletsoor |
klitsoor:
kledzuǝr (L282p Achel)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
20720 |
kliekje |
opgewarmd eten:
Syst. Frings Onz.
oͅp˃gəwɛrmt ɛ̄tən (L282p Achel)
|
Kliekje, opgewarmde maaltijd (braoj, opstoovertje, prutske?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|