33250 |
loof van de bieten afplukken |
afbladen:
af˱blǭǝi̯ǝ (L282p Achel),
bladeren:
blǭrǝ (L282p Achel)
|
Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.]
I-5
|
21686 |
loon |
pree (<fr.):
ps. omgespeld volgens IPA.
preͅi̯ (L282p Achel)
|
loon, wat men verdient [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20132 |
loops |
heet:
hiət (L282p Achel)
|
loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)]
III-2-1
|
17817 |
lopen |
lopen:
loepen (L282p Achel),
luǝpǝn (L282p Achel),
luəpən (L282p Achel)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: Hebt ge Klaas zien lopen ? [ZND 44 (1946)] || Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82]
I-9, III-1-2
|
19500 |
loper |
bovenste steen:
bǫvǝstǝ stiǝn (L282p Achel)
|
De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.]
II-3
|
34008 |
losgetuigd leiden |
teugelen:
tø̜̄gǝlǝn (L282p Achel)
|
Een paard zonder zadel en niet tussen berries leiden met de teugel. [N 8, 101c]
I-10
|
18697 |
losse linnen halsboord |
col (fr.):
koͅl (L282p Achel)
|
halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18699 |
losse manchet |
manchet:
məšeͅt (L282p Achel)
|
manchet, los [hemdsband, toet] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33365 |
losse voerbak voor runderen |
koebak:
kubak (L282p Achel),
trog:
trōx (L282p Achel)
|
Een losse bak of kuip waarin men het voer aan de koeien voorzet. Bedoeld wordt een bak waar meer dan één rund uit eet (en soms ook drinkt). Waar deze draagbare en ouderwetse bak niet (meer) bekend is, werden benamingen voor de vaste voerbak opgegeven (krib, trog en hun samenstellingen). Oorspronkelijk diende de krib voor het droge voedsel voor runderen en paarden en de trog voor het natte voedsel voor de varkens, maar in de praktijk lopen de termen dooreen. Sommige opgaven betreffen mogelijk ook het vak voor één koe van de in vakken verdeelde voerbak. Vergelijk de lemmata "voer- en drinkgoot" (2.2.14) en "vaste voer- en drink- en voerbak, krib" (2.2.15). [N 5A, 37c; N 18, 130; monogr.]
I-6
|
18317 |
losse zak onder de rok |
ondertas:
oͅndəteͅs (L282p Achel)
|
tas, losse ~, zak of buidel die onder de rok wordt gedragen [N 24 (1964)]
III-1-3
|