e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L282p plaats=Achel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mariabeeld lievevrouwtje: et lieve vrouwke (Achel), onze-lieve-vrouwebeeld: os lieve blid (Achel) Een beeld van Maria met of zonder het kind Jezus op de arm. [N 96B (1989)] || Een beeld van Maria, de moeder van Jezus [Moeder Gods, Moeder Godes, Lievevrouwenbeeld, Mariabeeld?]. [N 96A (1989)] III-3-3
marialied lieve-vrouwelied: lieve vrouwelied (Achel) Een Marialied. [N 96B (1989)] III-3-3
mariascapulier scapulier van maria: schabelier van maria (Achel) Een Maria-scapulier (Marias livrei?). [N 96B (1989)] III-3-3
markt markt: dwars over de mert (Achel), in `t midden van de mert (Achel), in `t midden van de mĕrt (Achel), mâêrt (Achel) Dwars over de markt [ZND 23 (1937)] || In het midden van de markt. [ZND 38 (1942)] || markt [RND] III-3-1
marmer marmer: marmer (Achel, ... ) marmer [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)] III-4-4
masturberen afrukken: aafrukken (Achel, ... ), afspelen: aafspeulen (Achel, ... ) onanie plegen, zichzelf bevlekken [zn eige aftrekke, afspelen] [N 10C (1995)], [N 10C (zj)] III-2-2
mathaak pikhaak: pe.khǭk (Achel) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4
matsen samenspelen: samen spulen (Achel) in het voordeel van een ander spelen, met een andere speler samenspelen [materen, opeenspelen, opspannen] [N 112 (2006)] III-3-2
mayonaise mayonaise: màjjənéés (Achel) mayonaise [RND] III-2-3
medaillon medaille: n gouwe médolie (Achel), ’n gouwe medaolie (Achel) een gouden medaille [ZND 38 (1942)] III-1-3