23396 |
mariabeeld |
lievevrouwtje:
et lieve vrouwke (L282p Achel),
onze-lieve-vrouwebeeld:
os lieve blid (L282p Achel)
|
Een beeld van Maria met of zonder het kind Jezus op de arm. [N 96B (1989)] || Een beeld van Maria, de moeder van Jezus [Moeder Gods, Moeder Godes, Lievevrouwenbeeld, Mariabeeld?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23589 |
marialied |
lieve-vrouwelied:
lieve vrouwelied (L282p Achel)
|
Een Marialied. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23746 |
mariascapulier |
scapulier van maria:
schabelier van maria (L282p Achel)
|
Een Maria-scapulier (Marias livrei?). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21271 |
markt |
markt:
dwars over de mert (L282p Achel),
in `t midden van de mert (L282p Achel),
in `t midden van de mĕrt (L282p Achel),
mâêrt (L282p Achel)
|
Dwars over de markt [ZND 23 (1937)] || In het midden van de markt. [ZND 38 (1942)] || markt [RND]
III-3-1
|
24945 |
marmer |
marmer:
marmer (L282p Achel, ...
L282p Achel)
|
marmer [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
20469 |
masturberen |
afrukken:
aafrukken (L282p Achel, ...
L282p Achel),
afspelen:
aafspeulen (L282p Achel, ...
L282p Achel)
|
onanie plegen, zichzelf bevlekken [zn eige aftrekke, afspelen] [N 10C (1995)], [N 10C (zj)]
III-2-2
|
33044 |
mathaak |
pikhaak:
pe.khǭk (L282p Achel)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|
22491 |
matsen |
samenspelen:
samen spulen (L282p Achel)
|
in het voordeel van een ander spelen, met een andere speler samenspelen [materen, opeenspelen, opspannen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
20909 |
mayonaise |
mayonaise:
màjjənéés (L282p Achel)
|
mayonaise [RND]
III-2-3
|
18235 |
medaillon |
medaille:
n gouwe médolie (L282p Achel),
’n gouwe medaolie (L282p Achel)
|
een gouden medaille [ZND 38 (1942)]
III-1-3
|