29068 |
okselstuk |
okselgeer:
ǫksǝlgīr (L282p Achel),
slipgeer:
slepgīr (L282p Achel)
|
Vierkante lap, dubbel gevouwen in de vorm van een driehoek, die in een hemd onder de oksel zit en dient om de mouw van onderen met het lijf te verbinden. [N 62, 11c; N 62, 34c]
II-7
|
20701 |
oliebol |
oliebol:
Syst. Frings
ōliboͅl (L282p Achel)
|
Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20759 |
oliekoek |
oliekoek:
Syst. Frings
olikuk (L282p Achel),
smoutkoek:
Syst. Frings
smōͅu̯tkuk (L282p Achel)
|
In raapolie gebakken ronde koek van meel, krenten en eieren (oliekoek?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19546 |
olielamp |
oliepitje:
oͅlipitjə (L282p Achel)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26677 |
oliemolen |
oliemolen:
ōǝli[molen] (L282p Achel)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
17916 |
omarmen |
omarmen:
omarmen (L282p Achel),
vastpakken:
vaast pakken (L282p Achel)
|
Met gestrekte armen omvatten ((om)vademen, (om)spannen, omarmen, (om)pakken) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
29086 |
omboorden |
afbiezen:
āfbizǝn (L282p Achel)
|
Omboorden in het algemeen oftewel het insluiten van een rafelkant met een enkele of dubbele bies en in het bijzonder het met en lint afzetten van een colbert. [N 59, 86; N 62, 17; MW]
II-7
|
33745 |
omheinen |
afmaken:
āfmākǝ (L282p Achel),
āfmākǝn (L282p Achel),
afringen:
afringen (L282p Achel),
afsluiten:
afslūtǝn (L282p Achel),
afspannen:
āfspanǝ (L282p Achel)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
23479 |
omheining van het kerkhof |
kerkhofmuur:
kerkhofmuur (L282p Achel)
|
De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17917 |
omhelzen |
rond de nek vliegen:
rond ziene nek vliegen (L282p Achel)
|
Omhelzen: iem. de armen om de hals slaan (omhelzen, om de hals/nek vallen, lief dujen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|