18546 |
rijbroek |
rijboks:
reͅjboͅks (L282p Achel)
|
rijbroek met nauw om het onderbeen sluitende pijpen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33174 |
rijentrekker |
rijentrekker:
ręi̯ǝntrękǝr (L282p Achel)
|
De rijentrekker is een houten harkachtig gereedschap waarmee evenwijdige lijnen of sleuven getrokken worden, waarlangs gezaaid of gepoot wordt, zonder dat men telkens touwen hoeft te gebruiken. Door op de snijpunten te planten van de lengtelijnen en de dwarslijnen die men over de akker heeft getrokken, kan men de afstand tussen de planten gelijk houden. Sommige rijentrekkers hebben aan boven- én onderkant tanden. De afstanden tussen de tanden variëren, afhankelijk van de plantensoort die gekweekt wordt. Er zijn ook rijentrekkers met verstelbare tanden. De gebruikelijke afstand tussen de aardappelstruiken varieert van 40 tot 60 cm. [N 18, 96; monogr.; add. uit N 18, 43; N 11A, 83]
I-5
|
28973 |
rijgen |
driegen:
drīgǝn (L282p Achel)
|
Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
28878 |
rijgnaald |
driegnaald:
drīxnøl (L282p Achel)
|
Naald met een lang wijd oog en geen scherpe punt om een band of een elastiek in een schuif te trekken. Zie afb. 9. [N 59, 12; N 62, 49b; monogr.]
II-7
|
28974 |
rijgsteek |
driegsteek:
drīxstēk (L282p Achel)
|
Zie afb. 31. [N 59, 52a; N 62, 16a; N 62, 6]
II-7
|
21435 |
rijk zijn |
in het geld zwemmen:
ps. omgespeld volgens IPA.
zwemən ent xeͅlt (L282p Achel),
rijk zijn:
ps. omgespeld volgens IPA.
rik sin (L282p Achel)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21269 |
rijkdom |
rijkdom:
ri.gdum (L282p Achel)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
21476 |
rijksveldwachter |
veldwachter:
veldwaachter (L282p Achel)
|
Hoe zegt men dat iemand door den veldwachter in boete wordt geslagen? Vertaal: "De veldwachter zal hem ... [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
ne genderm (L282p Achel)
|
Gendarm, rijkswachter. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
26478 |
rijn |
rijn:
rɛjn (L282p Achel)
|
Algemene benaming voor het van vier klauwen voorziene ijzeren kruis in het middengat van de draaiende molensteen dat dient om de draaiïng van het staakijzer op de steen over te brengen. Zie voor de benamingen voor speciale rijntypen de lemmata ɛtweetakrijnɛ, ɛdrietakrijnɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15a; A 42A, 20; N D, 18; Sche 45; Vds 84; Jan 122; Coe 100; Grof 120]
II-3
|