34377 |
roep- en lokwoord voor het varken |
kuus, kuus, kuus:
kys, kys, kys (L282p Achel)
|
In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r]
I-12
|
34442 |
roep- en lokwoorden voor het lam |
minnetje, minnetje:
minǝkǝ, minǝkǝ (L282p Achel)
|
[N 19, 74b; VC 14, 2k (R]
I-12
|
34441 |
roep- en lokwoorden voor het schaap |
minnetje, minnetje:
minǝkǝ, minǝkǝ (L282p Achel)
|
[N 19, 74a; VC 14, 2j (R]
I-12
|
21652 |
roeper |
roeper:
ps. omgespeld volgens IPA.
rupər (L282p Achel)
|
afslager: Hoe heet bij de openbare verkoping van goederen degene die de verkoping leidt [afslager, uitroeper, roeper?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24034 |
roeping |
roeping:
roewping (L282p Achel)
|
Roeping. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34531 |
roepwoord om de klokhen te lokken |
kloek, kloek, kloek:
kluk, kluk, kluk (L282p Achel)
|
[N 19, 44c; A 6, 2c]
I-12
|
34460 |
roepwoord voor de geit |
metje, metje:
mętjǝ, mętjǝ (L282p Achel)
|
[N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34461 |
roepwoord voor de jonge geit |
metje, metje:
mętjǝ, mętjǝ (L282p Achel)
|
[N 19, 74f; VC 14, 2m -r-]
I-12
|
24236 |
roerdomp |
roesdong:
rusdoͅŋ (L282p Achel)
|
roerdomp (76 bruingestreepte, geheimzinnige rietvogel die in het voorjaar een ver hoorbaar geluid laat horen [ehh-hóémmmmm], lijkend op loeien van een koe of geluid van een misthoorn; er is nog een kleine soort die blaft als een hondje [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20819 |
roeren |
roeren:
ruren (L282p Achel, ...
L282p Achel)
|
In de soep roeren. [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|