20705 |
rond wittebrood |
platte mik:
Syst. Frings
platə mek (L282p Achel)
|
Plat, rond wittebrood (plats?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17931 |
rondslenteren, ronddolen |
rakken:
rakə (L282p Achel),
ronddolen:
rontdolen (L282p Achel),
rondlopen:
rondloewepen (L282p Achel),
zwadderen:
zwadərən (L282p Achel)
|
lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)] || ronddolen [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
34597 |
rongblokken |
romblokken:
rǫmblǫkǝn (L282p Achel
[(enkelv rǫmblǫk)]
),
ronblokken:
rǫnblǫkǝn (L282p Achel),
rongblokken:
roŋblø̜k (L282p Achel)
|
Twee tot vier dwarsbalken die zowel bij de hoogkar met ladders als bij de langwagen voorkomen en waarin op de uiteinden de rongen gestoken worden. Bij de hoogkar gaat het om blokken waarop de ladders rusten. Deze ladders worden dan ondersteund door de rongen, die in de rongblokken zitten. Bij de wagen gaat het om dwarsbalken die op de langboom bevestigd zijn. Hier ondersteunen de rongen die in de rongblokken zitten de zijwanden van de wagen. [N 17, 12b + 13a + 44f + 44g; N G, 70c; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; monogr.]
I-13
|
34596 |
rongen |
romstekken:
rǫmstɛkǝn (L282p Achel),
rongstaken:
roŋstē̜.k (L282p Achel),
rongstekken:
(enkelv)
roŋstē̜k (L282p Achel),
ronstekken:
rǫnstɛkǝn (L282p Achel)
|
Twee tot acht houten of ijzeren spijlen die op de kar of wagen staan ter versteviging en/of ondersteuning van de zijwand (zowel -plank als -ladder). De rongen zitten bij de wagen in de rongblokken, terwijl ze bij de kar door middel van rongkrammen bevestigd zijn aan de onderzijde van de draagbalken van de karbak. [N 17, 12c + 31 + 44g + add; N G, 60d; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; Lu 4, 3a]
I-13
|
34029 |
roodbonte koe van het donkerrode type |
roodbont (bijvgl. nmw.):
ruǝtbǫnt (L282p Achel)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121a]
I-11
|
34030 |
roodbonte koe van het oranjerode type |
lichtrood (bijvgl. nmw):
lextrōt (L282p Achel)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121b]
I-11
|
24237 |
roodborstje |
roodborstje:
ruətbøͅršə (L282p Achel)
|
roodborst (14 bekend genoeg vanwege de rode borst [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18043 |
roodvonk |
roodvonk:
roewedvonk (L282p Achel)
|
Roodvonk: epidemische, zeer besmettelijke ziekte waarbij het lichaam overdekt wordt met rode vlekken (roodvonk, roodjong, St.Antonis / St.Teunis-vuur, plan). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18048 |
roof(je) (korst op een wonde) |
korst(je):
kourst (L282p Achel),
roof(je):
roof (L282p Achel)
|
hoe heet de korst die op een wonde komt ? [ZND 41 (1943)]
III-1-2
|
33202 |
rooien met de hand, dabben |
dabben:
dabǝ(n) (L282p Achel),
nadabben:
nǭdabǝ (L282p Achel),
opdabben:
ǫp˱dabǝ (L282p Achel)
|
Het met de hand uit de grond halen van aardappelen: het uit de grond trekken van de struik, het schudden ervan zodat de aardappelen van de wortels vallen en het bijeenrapen ervan. In de A- en Lu-vragenlijsten was wel uitdrukkelijk de vraag "rooien met de handen" opgenomen, maar doorgaans toch het algemene woord voor rooien opgegeven, hetzelfde als in het vorige lemma Rooien, Algemeen. In deze gevallen is hier dat algemene woord niet herhaald. Hier staan alleen de lexicale afwijkingen van "uitdoen". [N 12, 18b; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 23, 17d2; Lu 1, 17d2]
I-5
|