33198 |
rug, aangeaard stuk |
wal:
walj (L282p Achel)
|
De verhoogde rug of wal die ontstaat bij het aanaarden van de aardappelen. Bij holvoor(de) heeft betekenisoverdracht plaatsgevonden; het is eigenlijk de open voor naast de rug. [N 12, 27; monogr.]
I-5
|
17640 |
ruggengraat |
ruggengraat:
rögəgroət (L282p Achel),
røgəgroͅət (L282p Achel),
ruggenstrang:
rögəsträŋk (L282p Achel)
|
rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17641 |
ruggenwervel |
wervel:
weͅrvəl (L282p Achel),
weͅrəvəl (L282p Achel)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
33989 |
rugnet |
vliegennet:
[vliegennet] (L282p Achel)
|
Vliegennet dat over de rug van het paard wordt gehangen. Een groot aantal opgaven zijn benamingen voor het vliegennet in het algemeen. Zie voor de fonetische documentatie het lemma Vliegennet [JG 1a; N 13, 83c]
I-10
|
21936 |
ruien |
ruizelen:
ruuzelen (L282p Achel)
|
veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 100 (1997)]
III-4-1
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
reuken (L282p Achel),
ruyken (L282p Achel),
ryjkə (L282p Achel),
rykən (L282p Achel)
|
Rieken: door middel van reukzin gewaarworden (rieken, ruiken) [N 108 (2001)] || ruiken [N 10b (1961)]
III-1-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
ruilen:
ruilen (L282p Achel),
wille we es rullen (L282p Achel),
willen w`es rullen (L282p Achel)
|
het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden] [N 112 (2006)] || Willen we eens ruilen? [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
33468 |
ruimte onder de oversteek boven teruggebouwde schuurpoorten |
hol:
hōǝl (L282p Achel)
|
Zie de toelichting bij het lemma "oversteek boven teruggebouwde schuurpoorten" (4.2.5). De ruimte wordt soms gezien als een deel van het erf. Zie ook afbeelding 22.e bij het lemma "terugwijkende dakrand" (4.2.1). [N 4A, 35a]
I-6
|
23451 |
ruimte onder de toren |
onder de toren:
onder den toren (L282p Achel)
|
De ruimte onder een naast de kerk staande toren. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33436 |
ruimte tussen opeenvolgende gebinten |
gebont:
gǝbǭnt (L282p Achel)
|
Het vak of de ruimte tussen de opeenvolgende gebinten in een stal of in een schuur, die wordt begrensd door de vlakken van twee gebinten en de buitenmuur of door één gebint en twee muren die dan een hoek vormen. Zie afbeelding 18 en de plattegronden bij paragraaf 1.2. Bij driebeukige gebouwen omvat zo''n vak een deel van de middenbeuk en een deel van de zijbeuken. Bij éénbeukige gebouwen kan begripsverwarring ontstaan met de ruimte tussen de stijlen, die immers in de buitenmuren staan. Zie daarom ook het lemma "ruimte tussen de stijlen" (3.3.9). Omdat bij éénbeukige gebouwen de gebinten vaak niet zo duidelijk zichtbaar zijn (vooral in de stallen) en bij nieuwere gebouwen met dragende muren gebinten ontbreken, is de in dit lemma bedoelde ruimte voor vele informanten een onbekend begrip (met name in L 269, 271, 289, 296, 330, 375, 378, 378*, 381b, 0426, 429, Q 15, 32, 32a, 95, 99, 102, 112, 119, 121, 196, 203, 208 en 222). Van belang en interessant is de metonymische naamsoverdracht die zich in dit lemma herhaaldelijk voordoet: de benaming van de gebinten gaat over op die voor de ruimte tussen de gebinten. Zie afbeelding 15.' [N 4, 3; N 4A, 9a; A 25, 17]
I-6
|