e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L282p plaats=Achel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rug, aangeaard stuk wal: walj (Achel) De verhoogde rug of wal die ontstaat bij het aanaarden van de aardappelen. Bij holvoor(de) heeft betekenisoverdracht plaatsgevonden; het is eigenlijk de open voor naast de rug. [N 12, 27; monogr.] I-5
ruggengraat ruggengraat: rögəgroət (Achel), røgəgroͅət (Achel), ruggenstrang: rögəsträŋk (Achel) rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)] III-1-1
ruggenwervel wervel: weͅrvəl (Achel), weͅrəvəl (Achel) [N 10 (1961)] III-1-1
rugnet vliegennet: [vliegennet] (Achel) Vliegennet dat over de rug van het paard wordt gehangen. Een groot aantal opgaven zijn benamingen voor het vliegennet in het algemeen. Zie voor de fonetische documentatie het lemma Vliegennet [JG 1a; N 13, 83c] I-10
ruien ruizelen: ruuzelen (Achel) veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 100 (1997)] III-4-1
ruiken ruiken: reuken (Achel), ruyken (Achel), ryjkə (Achel), rykən (Achel) Rieken: door middel van reukzin gewaarworden (rieken, ruiken) [N 108 (2001)] || ruiken [N 10b (1961)] III-1-1
ruilen (als spel) ruilen: ruilen (Achel), wille we es rullen (Achel), willen w`es rullen (Achel) het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden] [N 112 (2006)] || Willen we eens ruilen? [ZND 42 (1943)] III-3-2
ruimte onder de oversteek boven teruggebouwde schuurpoorten hol: hōǝl (Achel) Zie de toelichting bij het lemma "oversteek boven teruggebouwde schuurpoorten" (4.2.5). De ruimte wordt soms gezien als een deel van het erf. Zie ook afbeelding 22.e bij het lemma "terugwijkende dakrand" (4.2.1). [N 4A, 35a] I-6
ruimte onder de toren onder de toren: onder den toren (Achel) De ruimte onder een naast de kerk staande toren. [N 96A (1989)] III-3-3
ruimte tussen opeenvolgende gebinten gebont: gǝbǭnt (Achel) Het vak of de ruimte tussen de opeenvolgende gebinten in een stal of in een schuur, die wordt begrensd door de vlakken van twee gebinten en de buitenmuur of door één gebint en twee muren die dan een hoek vormen. Zie afbeelding 18 en de plattegronden bij paragraaf 1.2. Bij driebeukige gebouwen omvat zo''n vak een deel van de middenbeuk en een deel van de zijbeuken. Bij éénbeukige gebouwen kan begripsverwarring ontstaan met de ruimte tussen de stijlen, die immers in de buitenmuren staan. Zie daarom ook het lemma "ruimte tussen de stijlen" (3.3.9). Omdat bij éénbeukige gebouwen de gebinten vaak niet zo duidelijk zichtbaar zijn (vooral in de stallen) en bij nieuwere gebouwen met dragende muren gebinten ontbreken, is de in dit lemma bedoelde ruimte voor vele informanten een onbekend begrip (met name in L 269, 271, 289, 296, 330, 375, 378, 378*, 381b, 0426, 429, Q 15, 32, 32a, 95, 99, 102, 112, 119, 121, 196, 203, 208 en 222). Van belang en interessant is de metonymische naamsoverdracht die zich in dit lemma herhaaldelijk voordoet: de benaming van de gebinten gaat over op die voor de ruimte tussen de gebinten. Zie afbeelding 15.' [N 4, 3; N 4A, 9a; A 25, 17] I-6