33750 |
ruin |
ruin:
rø̜i̯n (L282p Achel)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
koeken:
koeke (L282p Achel),
koeken (L282p Achel),
ruiten:
roete (L282p Achel)
|
Ruiten: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
17885 |
ruk |
ruk:
ruk (L282p Achel),
snok:
snok (L282p Achel)
|
Ruk: snelle, korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snok, roets) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17884 |
rukken |
rukken:
rukken (L282p Achel, ...
L282p Achel)
|
niet rukken (niet met rukken trekken) [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
34024 |
rund |
rindsbeest:
rentsbi̯ɛst (L282p Achel),
rund:
rønt (L282p Achel)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
horzel:
hōrsəl (L282p Achel),
hoͅrzəl (L282p Achel)
|
horzel [ZND 27 (1938)] || insect I [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
24349 |
runderhorzellarve |
angelbeet:
aŋəlbē.t (L282p Achel)
|
worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
20691 |
runderlapjes |
rundslapjes:
Syst. Frings
røntslɛpkəs (L282p Achel)
|
Runderlapjes (krippot, kripvlees?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34022 |
rundvee |
beesten:
biǝstǝ (L282p Achel),
koestal:
kusta.l (L282p Achel)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
20666 |
rundvleessoep |
rundsoep:
Syst. Frings
røntsup (L282p Achel)
|
Soep van rundvlees (rundsolf?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|