17729 |
scheel zien |
scheel kijken:
scheèl kieken (L282p Achel),
schijl kieëken (L282p Achel)
|
Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op een zelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, scheel kijken, loensen) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
18727 |
scheerapparaat |
scheermachine:
schèirmesjien (L282p Achel)
|
Een electrisch scheerapparaat [scheermachine, scheerder] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18402 |
scheermes |
scheermesje:
schèirmèske (L282p Achel)
|
Een scheermesje. Een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
34587 |
schei |
schei:
sxęi̯ (L282p Achel),
scheien:
sxɛ̄i̯ǝn (L282p Achel)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
33440 |
schelftakkenbossen, schelfhorden |
fascinen:
fǝsinǝ (L282p Achel)
|
Boven op de beide balkenlagen van de schelf worden ter vorming van de zoldering (ter afdichting) takkenbossen gespreid. Het gebruik van takkenbossen is bij lange na niet algemeen. Een aantal benamingen die op de gebruikte takjes of roeden duiden, kunnen ook in gebruik zijn voor de schelfhorden als deze van takjes of roeden gevlochten worden. De schelfhorden bestaan uit gevlochten matten van twijgen of uit oude lappen stof. Om de afdichting te verbeteren wordt soms leem of stro gebruikt. [N 4A, 13c; N 4, 70]
I-6
|
30021 |
schelpkalk |
hydraulieke kalk:
hidrǫlikǝ kalǝk (L282p Achel),
waterkalk:
wǫwǝtǝrkalǝk (L282p Achel)
|
Kalksoort die wordt verkregen door schelpen in kalkovens te branden. Schelpkalk wordt meestal in gebluste vorm op de bouwplaats aangeleverd. [N 30, 28a]
II-9
|
17728 |
schemeren van de ogen |
schemeren:
sxemərt (L282p Achel),
tsxēmərt mex vörduəgə (L282p Achel)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25023 |
schemering, valavond |
het vallen van de avond:
t vallen van den avond (L282p Achel),
schemering:
schemering (m.).
sxémərIŋ (L282p Achel),
tussen licht en donker:
tusschen liegt en donker (L282p Achel),
valavond:
valôvend (L282p Achel)
|
Hoe heet de schemering (de tijd voor het donker wordt) ? [ZND 42 (1943)] || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
ijsbeen:
ī.zbiən (L282p Achel)
|
schenkel [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
19564 |
schenkkan |
bierkaraf:
bierkaraf (L282p Achel),
gistkaraf:
gistkaraf (L282p Achel),
karaf:
karaf (L282p Achel)
|
karaf in het algemeen [N 20 (zj)] || karaf; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden (bierkrachtje, jeneverkrachje); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|