34522 |
seksen |
seksen:
sɛ.ksǝn (L282p Achel),
sɛksǝn (L282p Achel)
|
Bij kuikentjes de haantjes van de hennetjes afzonderen en ze vervolgens doden. Haantjes zijn er minder nodig en het is onvoordelig om die lang eten te blijven geven. [N 19, 58; JG 1a, 1b]
I-12
|
20962 |
selderij |
selderij:
seͅ.ldəreͅi (L282p Achel)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
24035 |
seminarie |
seminarie (<lat.):
semenaorie (L282p Achel)
|
Het seminarie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19778 |
sering |
balsamine:
belzemiene (L282p Achel),
kruidnagel:
2x
kruidnagel (L282p Achel, ...
L282p Achel),
Komt voor in WLD III, Flora; daar ontbreekt het ZND materiaal; aan ZND 02 is hier toegevoed het materiaal van ZND 15 (1930), 022
kroenagel (L282p Achel),
ook in L 286, Hamont
krueinagel (L282p Achel),
kruinagel:
ook in L 286, Hamont
krueinagel (L282p Achel)
|
sering || sering, pinksterbloem || Syringa vulgaris, Fr. Lilas [ZND 02 (1923)]
I-7, III-4-3
|
21256 |
servituut |
veldweg:
veldweg (L282p Achel)
|
Hoe heet een weg, die vanaf de straat toegang geeft tot een akker, die anders niet zou te bereiken zijn? [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
33526 |
siererwt |
reukerwtjes:
reukertches (L282p Achel)
|
I-7
|
18681 |
sierlijke omslagdoek |
opgestikken neusdoek:
oͅpgəstekə nøzək (L282p Achel)
|
omslagdoek, sierlijke ~ met franjes, thans nog wel in gebruik als kapstok- of tafelkleedje [draadjesneusdoek, fraanjeldook] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20879 |
sigaar |
sigaar:
segar (L282p Achel),
sigaar (L282p Achel)
|
sigaar [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
24242 |
sijs |
sijs:
seͅi̯s (L282p Achel)
|
sijs (12 groenig, maar man heeft zwart petje en sikje; alleen trek- en wintervogel, dan in dichte danszwermen, meest bij elzen; zeer geliefde kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
28694 |
sikkel |
sikkel:
sekǝl (L282p Achel),
zekel:
zē.kǝl (L282p Achel),
zichel:
zexǝl (L282p Achel)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|