28445 |
bijenvolk |
bij:
bi (L282p Achel)
|
Bijenkolonie of bijenstaat. Een bij, zowel de koningin als de werkbij als de dar, leeft uitsluitend in en voor een gemeenschap, ook wel het bijenvolk genoemd. Het aantal volwassen bijen dat een volk uitmaakt, schommelt tussen 20.000 en 80.000. Hierbij zijn de jonge bijen niet inbegrepen. [N 63, 29e; Ge 37, 6; monogr.]
II-6
|
33088 |
bijgooier |
aangever:
ǫǝngē̜vǝr (L282p Achel),
aangooier:
ǫǝngui̯ǝr (L282p Achel)
|
De bijgooier is de tussenpersoon tussen de afsteker van de wagen en de tasser in de schuur. Zie de toelichtingen bij de lemma''s ''graan stapelen in de schuur'' (5.1.11) en ''afsteker'' (5.1.12). [N 15, 50; monogr.]
I-4
|
21804 |
bijleggen |
bijleggen:
bijleggen (L282p Achel)
|
extra geld in de pot doen [lappen, bijleggen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33311 |
bijzondere harken |
strooiselreek:
štrǫu̯sǝlrē̜k (L282p Achel)
|
De volgende opgaven hebben betrekking op harken met een specifiek doel dat in het eerste lid van de benaming is aangegeven. Vgl. ook de lemmaɛs Mesthaak, Hooihark en Naoogstrijf. [N 18, 95; monogr.]
I-5
|
33213 |
bijzondere rieken, a. voerriek |
voerriek:
vuǝrrik (L282p Achel)
|
Een riek met brede platte tanden, om voer uit de koeketel te scheppen. Zie ook de toelichting bij het lemma Aardappelriek, Algemeen. [N 18, 26a]
I-5
|
17652 |
bil |
bil:
bel (L282p Achel, ...
L282p Achel,
L282p Achel,
L282p Achel,
L282p Achel),
bil (L282p Achel, ...
L282p Achel,
L282p Achel,
L282p Achel)
|
bil (niet de dij, maar het achterdeel) [N 10b (1961)] || Een bil (bats, bil) [N 106 (2001)] || Zie afbeelding 2.38. [JG 1b, 1c; N 8, 32.3, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9, III-1-1
|
34086 |
billen |
batsen:
batsǝn (L282p Achel)
|
Het achterwerk van de koe. [N 3A, 112]
I-11
|
29408 |
binder |
aflegger:
āflęgǝr (L282p Achel)
|
Degene die achter de maaier of aflegger aankomt en die de door hem gemaakte geleggen tot schoven bindt. Vergelijk ook het lemma ''aflegger'' (4.4.4). Soms is door de zegsman de opgave van de mannelijke vorm aangevuld met de aanduiding van de vaak voorkomende vrouwelijke vorm; waar deze afleiding onregelmatig is, is deze hier ook aangegeven. [N 15, 15c en 26; monogr.]
I-4
|
34306 |
binnenbeer |
binnenbeer:
benǝbęr (L282p Achel),
bęnǝbiǝr (L282p Achel)
|
Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.]
I-12
|
33347 |
binnendeur tussen woonhuis en stal |
voeringsdeur:
vureŋs˱dø̄ ̞r (L282p Achel)
|
De deur die vanuit het woonhuis toegang geeft tot de aangrenzende stal(len). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 32b]
I-6
|