e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L282p plaats=Achel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slootjespringen slotenspringen: sloete springe (Achel) slootje springen [pikkelegen, sponselen, kapoetelen] [N 112 (2006)] III-3-2
slordig, slecht naaiwerk voddewerk: vǫdǝwɛrk (Achel) [N 62, 25] II-7
sluier kroontje: kroͅntšə (Achel) sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)] III-1-3
sluik haar plat haar: platə hoͅər (Achel), stijf haar: stifhøər (Achel) recht, sluik haar [N 10 (1961)] III-1-1
sluimeren drozelen: druwzələ (Achel), knikken: knəkə (Achel), sluimeren: slumərən (Achel) sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)] III-1-2
sluipen kruipen: kroewpen (Achel) Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen, zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, gluipen) [N 108 (2001)] III-1-2
sluitspeld toespeld: toespel (Achel) sluitspeld; speld waarvan de punt wordt vastgezet in een dopje of haakje zodat men zich daaraan niet kan bezeren, voor de luier [toespeld, knipspeld, bakelspeld] [N 115 (2003)] III-2-2
sluitspier van de aars sluitspier: sloewtspier (Achel) spier die de aarsopening sluit [rem] [N 10c (1995)] III-1-1
smaak smaak: smaək (Achel, ... ), smāk (Achel, ... ) smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)] III-1-1
smalle buikriem buikband: buk˱ba.nt (Achel) Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61] I-10