18428 |
soorten mouwen |
haspenmouw:
Hoog opgezette mouw op de schouder. [? vgl. WNT: haspelen]
hèspemouw (L282p Achel)
|
Welke soorten mouwen kent U (pofmouw, puntmouw etc.?). Beschrijf hoe deze er uit zien [N 62 (1973)]
III-1-3
|
28833 |
soorten patronen of dessins |
bloempje:
(mv)
blymkǝs (L282p Achel),
bolletjesstof:
bølǝkǝsstof (L282p Achel),
jacquard:
žakār (L282p Achel),
ruitje:
rytjǝ (L282p Achel)
|
Diverse patronen of motieven in de stof. [N 62, 74b; MW]
II-7
|
32576 |
soorten van dierlijke mest |
paardsmest:
pęrs[mest] (L282p Achel)
|
De termen voor de verschillende soorten van dierlijke mest zijn op deze plaats in een lemma verenigd, omdat er (met name door N 11 en N 11A) in het kader van de bemesting van akker en weide naar werd geïnformeerd. Ze zouden evengoed passen in de sfeer van het uitmesten van de stallen en de mestbereiding, ook al kan men voor bepaalde gewassen de akker het best bemesten met de mest van een bepaalde veesoort en zal men in de mestvaalt sommige soorten dierlijke mest afzonderlijk verzamelen. In sommige plaatsen wordt naast of in plaats van (stal)mest het woordtype koestalmest of koemest gebruikt ter aanduiding van natuurlijke mest. Dat is niet verwonderlijk wanneer men bedenkt dat op de boerderij de meeste mest geproduceerd wordt door de koeien. In dit lemma zijn geen benamingen opgenomen, die specifiek zijn voor de uitwerpselen van de genoemde diersoorten. Voor de plaatselijke varianten van -[mest [JG 1a + 1b add.; A 9, 24 + 25; N 11, 27; N 11A, 5a t /m f; N M, 10a + b add.; L 20, 22f; A 4, 22f]
I-1
|
34118 |
soortige koe |
modelkoe:
mǫdɛlku (L282p Achel)
|
Koe die harmonisch van bouw is. [N 3A, 140]
I-11
|
33224 |
sorteermachine |
aardappelenmolen:
ɛrǝpǝlǝmø̄lǝ (L282p Achel),
sorteerder:
sǫrtērdǝr (L282p Achel),
sorteermolen:
sǫrtērmø̄lǝ (L282p Achel)
|
Het toestel bestaande uit enkele schuddende zeven met gaten van verschillende afmetingen waar de aardappelen overheen worden geleid en naar grootte gesorteerd. [N 12, 32]
I-5
|
33222 |
sorteren met de hand |
sorteren:
sǫrtērǝ (L282p Achel),
uitrapen:
ūtrāpǝ (L282p Achel)
|
Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
33223 |
sorteren met de machine |
wannen:
wanǝ (L282p Achel),
ziften:
zeftǝ (L282p Achel)
|
Zie de toelichtingen bij de lemmaɛs Sorteren Met De Hand en Sorteermachine. [N 12, 33]
I-5
|
34576 |
spaak |
platte speek:
(mv)
plātǝ spiǝkǝ (L282p Achel),
ronde speek:
(mv)
[ronde] spiǝkǝn (L282p Achel),
speken:
spiǝkǝ (L282p Achel)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
32750 |
spade, spitschop |
schup:
sxø.p (L282p Achel),
spaadschup:
spǭǝi̯[schup] (L282p Achel)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
33743 |
spanstokje |
trekpaaltje:
trękpølkǝ (L282p Achel),
wringhoutje:
vreŋhøtʔǝ (L282p Achel)
|
Stok of paaltje in de afrasteringsdraad waarmee men die draad spant. [N 14, 65]
I-8
|