18083 |
tuberculose |
tering:
tering (L282p Achel, ...
L282p Achel),
tēreŋ (L282p Achel)
|
Een besmettelijke ziekte die ontstaat doordat tuberkelbacteriën in het lichaam van het dier geraken. De besmetting kan op verschillde wijzen gebeuren: direct, doordat de smetstof met de ingeademde lucht of het opgenomen voedsel van lijders aan tuberculose belandt in het lichaam van gezonde stalgenoten; indirect, doordat de smetstof via zuivelfabrieken met de melk van het ene bedrijf op het andere terechtkomt. Het is een slepende ziekte. Zie ook het lemma ''tuberculose'' in wbd I.3, blz. 483.' [N 3A, 85a; N 52, 17a; A 48A, 30a] || Tuberculose: infectieziekte veroorzaakt door de tuberkelbacil die vrijwel alle organen kan aantasten, meestal echter de longen (tering, teer, tbc, teebee). [N 107 (2001)]
I-11, III-1-2
|
34289 |
tuieren |
tuieren:
tȳrǝn (L282p Achel),
tȳǝrǝn (L282p Achel)
|
Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.]
I-11
|
34296 |
tuierhamer |
klophamer:
klǫphāmǝr (L282p Achel)
|
De zware, houten hamer waarmee men de tuierpaal in de grond drijft. [N 14, 73b en 74; N 3A, 14h; A 17, 20; monogr.; add. uit N 14, 71; S 15]
I-11
|
34293 |
tuierpaal |
tuier:
tyǝr (L282p Achel),
tȳr (L282p Achel),
tȳǝr (L282p Achel),
tø̜̄i̯ǝr (L282p Achel),
tø̜i̯r (L282p Achel)
|
De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71]
I-11
|
34291 |
tuierplaats |
tuier:
tȳr (L282p Achel)
|
Cirkelvormig stuk weiland dat een getuierde koe of geit kan afgrazen. [N 14, 72; monogr.]
I-11
|
34295 |
tuiertouw, tuierketting |
ketting:
kɛteŋ (L282p Achel)
|
Het touw of de ketting waarmee men de koe of de geit aan de tuierpaal vastmaakt. [A 17, 20; N 3a, 14h; JG 1c, 2c; monogr.; add. uit N 14, 73b]
I-11
|
34292 |
tuiertuig |
tuier:
tȳr (L282p Achel)
|
Het tuiergereedschap in het algemeen. [N 3A, 14h]
I-11
|
33506 |
tuinbonen |
labbonen:
ook in L 286, Hamont
labboe-w-en (L282p Achel),
labboon (L282p Achel),
paardsbonen:
pèersboene (L282p Achel),
ook in L 286, Hamont
pèrsboe-w-en (L282p Achel)
|
tuinboon (Vicia Faba L.)
I-7
|
33593 |
tuinkers |
kerssalade:
kersslaoj (L282p Achel)
|
I-7
|
33542 |
tuinkervel |
kelver:
keͅ.ləvər (L282p Achel),
kervel:
kervel (L282p Achel)
|
[Goossens 1b (1960)]kervel [ZND 01 (1922)]
I-7
|