33788 |
uier |
uier:
ȳ.r (L282p Achel, ...
L282p Achel,
L282p Achel),
ȳr (L282p Achel)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-11, I-12, I-9
|
34157 |
uieren |
zucht:
zøxt (L282p Achel)
|
Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.]
I-11
|
19652 |
uit de as gezeefde kolen |
kooltjes:
kulkes (L282p Achel)
|
Hoe heet het overblijfsel van verbrande kolen dat nog eens kan branden ? [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|
21664 |
uit de hand verkopen |
prullen kopen:
ps. omgespeld volgens IPA.
prølən kuəpən (L282p Achel)
|
Kleinigheden uit de hand verkopen [soelieje?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
32709 |
uiteenploegen |
naar opzij omploegen:
nǫ ǫp˲zę̄i̯ ømplugǝn (L282p Achel),
vaneenaf ploegen:
vaniǝnā.f [ploegen] (L282p Achel)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
18573 |
uitgaanskleren |
beste kleren:
bèste klier (L282p Achel)
|
Uitgaanskleren. De kleren die men draagt als men uitgaat. [N 114 (2002)]
III-1-3
|
34169 |
uitgeteld zijn |
voldragen zijn:
(de koe is) vǫldrāgǝn (L282p Achel)
|
De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43]
I-11
|
17854 |
uitglijden |
uitschampen:
uwtsxāmpə (L282p Achel),
uitschuiven:
oetschuuven (L282p Achel),
oetschuven (L282p Achel),
uwtsxyivə (L282p Achel),
uətsxyvən (L282p Achel)
|
uitglijden [ZND 24 (1937)] || uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
32967 |
uitkomen |
uitkomen:
ū.tkō.mǝn (L282p Achel)
|
Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17]
I-4
|
21391 |
uitleggen |
wijder maken:
wi-jǝr mākǝn (L282p Achel)
|
Een kledingstuk langer of ruimer maken door onderaan een zoom uit te leggen. [N 59, 191; N 62, 23b; MW]
II-7
|