e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L282p plaats=Achel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
varken varken: vęrkǝn (Achel), vɛrǝkǝn (Achel), vɛ̄.rǝkǝ (Achel) Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s] I-12
varken (bijzondere namen) kuus: kys (Achel) In de Nijmeegse vragenlijst 19 vraag 2 werd gevraagd: "Kent uw dialect bijzondere namen voor varken?" In het lemma ''varken'' (1.1.1) zijn de algemene benamingen voor het varken ondergebracht; in dit lemma de bijzondere. Er is overlapping in de naamgeving. [N 19, 2; monogr.; Vld] I-12
varken van acht tot twaalf weken loper: lyǝpǝr (Achel) De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.] I-12
varkens mesten vetmaken: vɛtmākǝn (Achel), vetten: vɛtǝn (Achel) Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
varkensketel varkensketel: vɛrǝkǝskētǝl (Achel) De ketel waarin het varkensvoer gekookt en gemengd wordt. Soms is het dezelfde ketel als die waarin het voer voor de koeien bereid wordt. Zie verder het lemma "veevoerkookketel" (2.2.10). [JG 1a; L 36, 96c; monogr.; add. uit A 13, 19c] I-6
varkensstal, varkenshok varkenskooi: vɛ̄.rǝkǝskø̜̄i̯ (Achel), varkensstal: vɛ̄.rǝkǝs[stal] (Achel) De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.] I-6
varkenstrog varkensbak: vɛrkǝs˱bak (Achel), varkenstrog: vɛrkǝstrox (Achel), voerbak: vurbak (Achel) De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d] || De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. Het lemma ''varkenstrog'' is behandeld in wld I.6 (2.4.3). Hier worden enkele aanvullende gegevens vermeld. [N 18, 31; monogr.] I-12, I-6
varkensvet gesmolten vet: gəsmoͅltə veͅ.t (Achel) gesmolten vet [Goossens 1b (1960)] III-2-3
varkenswei buitenkooi: būu̯tǝkø̜̄i̯ (Achel) De met een houten schutting of prikkeldraad omheinde ruimte in de open lucht waar de varkens lopen. Vaak wordt de boomgaard als varkenswei gebruikt. [N 5A, 61a; N 76, 41a; A 10, 9e] I-6
vaste boord boordje: burdje (Achel), kraag: krāX (Achel) Hoe noemt U: de boord [N 62 (1973)] || kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)] III-1-3