33668 |
vloeiweide |
wetering:
wētǝreŋ (L282p Achel)
|
Weiland, laag gelegen en zodanig aangelegd dat van tijd tot tijd kunstmatige bevloeiing kan plaatsvinden. [N 14, 58]
I-8
|
21784 |
vloek |
vloek:
vloek (L282p Achel, ...
L282p Achel)
|
een vloek [hiemmeltsakker] [N 96D (1990)] || Een vloek [hiemmeltsakker]. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
21395 |
vloeken |
een opzetten:
er iene opzetten (L282p Achel, ...
L282p Achel),
vloeken:
vloeken (L282p Achel, ...
L282p Achel)
|
een vloek [hiemmeltsakker] [N 96D (1990)] || Een vloek [hiemmeltsakker]. [N 96D (1989)] || vloeken [N 96D (1990)] || Vloeken. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
19702 |
vloertegel |
plavei:
pləvei̯ (L282p Achel)
|
een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)]
III-2-1
|
17937 |
vlug lopen |
rap lopen:
rap luəpən (L282p Achel)
|
lopen: snel lopen [rekke, dabbere, op ne steile gaon] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34016 |
vlugger |
ju-op:
jȳ ǫp (L282p Achel)
|
Voermansroep om het paard sneller te doen gaan. [N 8, 95g]
I-10
|
33867 |
vocht afscheiden |
rijzen:
rizǝn (L282p Achel)
|
[N 8, 45, 46 en 48]
I-9
|
18217 |
vod |
vod:
vod (L282p Achel, ...
L282p Achel)
|
Vod. Met een vod afkuisen [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
33229 |
voederbieten |
bieten:
bitǝn (L282p Achel),
kroten:
kruǝtǝ (L282p Achel),
krūtǝ (L282p Achel),
krūǝtǝ (L282p Achel)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|
34287 |
voedermik |
schudgaffel:
sxøtxafǝl (L282p Achel)
|
Een korte, houten gaffel waarmee men het veevoer in de koe- of varkensketel roert. [N 18, 31; monogr.]
I-11
|