e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L282p plaats=Achel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vloeiweide wetering: wētǝreŋ (Achel) Weiland, laag gelegen en zodanig aangelegd dat van tijd tot tijd kunstmatige bevloeiing kan plaatsvinden. [N 14, 58] I-8
vloek vloek: vloek (Achel, ... ) een vloek [hiemmeltsakker] [N 96D (1990)] || Een vloek [hiemmeltsakker]. [N 96D (1989)] III-3-1, III-3-3
vloeken een opzetten: er iene opzetten (Achel, ... ), vloeken: vloeken (Achel, ... ) een vloek [hiemmeltsakker] [N 96D (1990)] || Een vloek [hiemmeltsakker]. [N 96D (1989)] || vloeken [N 96D (1990)] || Vloeken. [N 96D (1989)] III-3-1, III-3-3
vloertegel plavei: pləvei̯ (Achel) een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)] III-2-1
vlug lopen rap lopen: rap luəpən (Achel) lopen: snel lopen [rekke, dabbere, op ne steile gaon] [N 10 (1961)] III-1-2
vlugger ju-op: jȳ ǫp (Achel) Voermansroep om het paard sneller te doen gaan. [N 8, 95g] I-10
vocht afscheiden rijzen: rizǝn (Achel) [N 8, 45, 46 en 48] I-9
vod vod: vod (Achel, ... ) Vod. Met een vod afkuisen [ZND 37 (1941)] III-1-3
voederbieten bieten: bitǝn (Achel), kroten: kruǝtǝ (Achel), krūtǝ (Achel), krūǝtǝ (Achel) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.] I-5
voedermik schudgaffel: sxøtxafǝl (Achel) Een korte, houten gaffel waarmee men het veevoer in de koe- of varkensketel roert. [N 18, 31; monogr.] I-11