e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L282p plaats=Achel

Overzicht

Gevonden: 4185
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dekzeil paardsdek: pęrs˱dęk (Achel) Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b] I-10
dempig dempig: dɛ.mpǝx (Achel) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
dennennaalden dennenspelden: dennespellen (Achel) dennenaald [ZND 01 (1922)] III-4-3
derde hooioogst derde snede: dęrdǝ snēi̯ (Achel) Uitdrukkelijk gevraagd naar de derde hooioogst, gaven sommige informanten de volgende antwoorden; vaak werd deze derde oogst echter niet meer gemaaid maar door de koeien of schapen afgegraasd. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. [N 14, 128d] I-3
derdeling derling: dɛrleŋ (Achel) Derde zwerm of tweede nazwerm. Na de eerste nazwerm of de tweede zwerm kan enkele dagen later een tweede nazwerm volgen. [N 63, 29c; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5, 7; L 1a-m; A 9, 6; monogr.] II-6
deugd deugd: deugd (Achel) Deugd. [N 96D (1989)] III-3-3
deugdzaam deugdzaam: deugdzaam (Achel) Deugdzaam. [N 96D (1989)] III-3-3
deugniet deugeniet: deugeniejt (Achel), deugeniet (Achel), deugənieft (Achel), ook materiaal znd 23,4  deugeniet (Achel), deugniet: deugniejt (Achel), ondeugend kind: ondeugend kind (Achel), rakker: ook materiaal znd 23,4  rakker (Achel), snotneus: snotneus (Achel), stout kind: stout kind (Achel), stouterik: stouterək (Achel), vagebond: ook materiaal znd 23,4  vagebond (Achel), vlegel: vlegel (Achel) deugniet [ZND 01 (1922)] || een ondeugend kind [ZND 40 (1942)] || kent ge ook een woord of uitdrukking met dezelfde betekenis zonder het woord kind, b.v. een ondeugd, of iets dergelijks ? [ZND 40 (1942)] III-1-4
deuk in een hoed buts: bøts (Achel), een buts (Achel) deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)] || een deuk [ZND 33 (1940)] III-1-3
deur deur: dø̄r (Achel) [rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.] II-9