33992 |
dekzeil |
paardsdek:
pęrs˱dęk (L282p Achel)
|
Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33916 |
dempig |
dempig:
dɛ.mpǝx (L282p Achel)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
22087 |
dennennaalden |
dennenspelden:
dennespellen (L282p Achel)
|
dennenaald [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
32957 |
derde hooioogst |
derde snede:
dęrdǝ snēi̯ (L282p Achel)
|
Uitdrukkelijk gevraagd naar de derde hooioogst, gaven sommige informanten de volgende antwoorden; vaak werd deze derde oogst echter niet meer gemaaid maar door de koeien of schapen afgegraasd. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. [N 14, 128d]
I-3
|
28511 |
derdeling |
derling:
dɛrleŋ (L282p Achel)
|
Derde zwerm of tweede nazwerm. Na de eerste nazwerm of de tweede zwerm kan enkele dagen later een tweede nazwerm volgen. [N 63, 29c; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5, 7; L 1a-m; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
23319 |
deugd |
deugd:
deugd (L282p Achel)
|
Deugd. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23954 |
deugdzaam |
deugdzaam:
deugdzaam (L282p Achel)
|
Deugdzaam. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19167 |
deugniet |
deugeniet:
deugeniejt (L282p Achel),
deugeniet (L282p Achel),
deugənieft (L282p Achel),
ook materiaal znd 23,4
deugeniet (L282p Achel),
deugniet:
deugniejt (L282p Achel),
ondeugend kind:
ondeugend kind (L282p Achel),
rakker:
ook materiaal znd 23,4
rakker (L282p Achel),
snotneus:
snotneus (L282p Achel),
stout kind:
stout kind (L282p Achel),
stouterik:
stouterək (L282p Achel),
vagebond:
ook materiaal znd 23,4
vagebond (L282p Achel),
vlegel:
vlegel (L282p Achel)
|
deugniet [ZND 01 (1922)] || een ondeugend kind [ZND 40 (1942)] || kent ge ook een woord of uitdrukking met dezelfde betekenis zonder het woord kind, b.v. een ondeugd, of iets dergelijks ? [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
18291 |
deuk in een hoed |
buts:
bøts (L282p Achel),
een buts (L282p Achel)
|
deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)] || een deuk [ZND 33 (1940)]
III-1-3
|
19684 |
deur |
deur:
dø̄r (L282p Achel)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|