e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L282p plaats=Achel

Overzicht

Gevonden: 4185
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doffer, mannelijke duif kubber: køpər (Achel) duif, mannetje [ZND 39 (1942)] III-4-1
dokter dokter: dokter (Achel, ... ) dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 107 (2001)] || Hij woont naast de dokter, naast Verbelen [ZND 44 (1946)] III-1-2
domine salvam fac reginam nostram voor de koning: voor de keuning zingen (Achel) Het gezang na de hoogmis voor de regerende vorst(in), in Nederland: "Domine, salvam fac Reginam nostram"; in België: "Domine, salvum fac Regem nostrum". [N 96B (1989)] III-3-3
dominicaan dominicaan: dominicaan (Achel) Een Dominicaan [Dómmenekaan, preekheer, preekhier]. [N 96D (1989)] III-3-3
domme man kluppel: kluppel (Achel), kuiken: kuuk (Achel) domme man of vrouw || domme persoon, stijve hark III-1-4
domme vrouw trut: trut (Achel) onhandig, dom of flauw vrouwspersoon III-1-4
dompelen duwen: in t wouter douwen (Achel), in het water duwen: i wouter douwen (Achel, ... ), in het water steken: i wouter stèken (Achel, ... ), in t wouter stèken (Achel) (in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || ge moet het doekje in t water dompelen [ZND 23 (1937)] III-1-2, III-4-4
donderbeestje donderbeestje: donderbeestjes (Achel) donderbeestje: Kent u in uw dialect een woord om de zeer kleine zwarte beestjes aan te duiden die mij naderend onweer ploseling op de mens komen zitten? [N100 (1997)] III-4-2
donderen donderen: donderen (Achel, ... ), donderen.  doͅndərən (Achel) donderen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)] III-4-4
donderwolk donderkoppen: donderkoppen.  dəndərkoͅpən (Achel) zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)] III-4-4