33727 |
draaihek |
ingat:
enǝgǫǝt (L282p Achel),
poort:
port (L282p Achel),
pǫrt (L282p Achel)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
28544 |
dracht |
dracht:
dracht (L282p Achel)
|
Periode of vlucht waarin de bijen honing en stuifmeel verzamelen. De periode bestrijkt voorjaar, zomer en najaar. Met dracht kan men ook duiden op het resultaat van de vlucht, nl. de honing. [N 63, 48; Ge 37, 84]
II-6
|
34160 |
drachtig |
drachtig:
draxtex (L282p Achel)
|
[N 3A, 33]
I-11
|
33873 |
drachtige merrie |
volle meer:
vǫl mē̜.r (L282p Achel)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
ringen/randen:
rēͅn (L282p Achel)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
23867 |
drager van het baldakijn |
hemeldrager:
hemeldrager (L282p Achel)
|
Een drager van de troonhemel [himmelsdreëjer]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23864 |
drager van het kerkvaandel |
vaandrig:
?
vaandrig (L282p Achel)
|
De drager van het vaandel [vanedreëjer]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
33848 |
draven |
draven:
drāvǝn (L282p Achel)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
21153 |
dreef |
dreef:
dreef (L282p Achel)
|
een lange dreef [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
18877 |
drenzen |
neulen:
neulen (L282p Achel)
|
eentonig, zeurend wenen
III-1-4
|