e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L282p plaats=Achel

Overzicht

Gevonden: 4185
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
driehoekige eg driekantige [eg]: dręi̯ka.ntegǝ [eg] (Achel) De houten, later ijzeren, driehoekige eg, zoals voorgesteld door de afb. 51, 52 en 56. Voor welk werk de driehoekige eg gebruikt werd, is hier niet aangegeven. Daarvoor zie men de lemmata ''zaadeg''en ''onkruideg''. In de woordtypen van dit lemma vertegenwoordigt het lid drie ook dialectvarianten van het type drij. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a; A 13, 16b add.; N 11, 70 + 72 add.; N J, 10 add.; div.; monogr.] I-2
driekoningen driekoningen: drejkoningen (Achel) 6 januari, Driekoningen [Dreikeunige, Koningen, dortiendach]. [N 96C (1989)] III-3-3
driepoot luie knecht: lø̜i̯ǝ knɛxt (Achel), wip: wep (Achel) Steun die onder de schoot van de kar gezet wordt en die gebruikt wordt bij het oogsten en eventueel bij het smeren van de as. Voor de woordtypes knecht, kracht, wip, krik en hun samenstellingen is er overlap met de benamingen voor de karwip (zie dat lemma in wld II.11), een hefboom die ook gebruikt wordt bij het smeren van de as. [N 17, 80; JG 1d] I-13
dries dries: dres (Achel) In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.] I-8
driespeen driedeem: drɛi̯dēm (Achel), driedemer: dridēmǝr (Achel) Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Het is niet altijd goed aan te geven of de benamingen duiden op de koeuier met deze afwijking of op de koe met een dergelijke koeuier. [N 3A, 66] || Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Sommige woordtypen kunnen duiden op een koe die een uier met drie spenen heeft. [N 3A, 117] I-11
drievuldigheidszondag feest van de drievuldigheid: fèst van de drievuldigheid (Achel) De eerste zondag na Pinksteren, het feest van de H. Drieëenheid of Drievuldig-heid, Drievuldigheidszondag. [N 96C (1989)] III-3-3
driftig colrig (<fr.): kelèrig (Achel), kwaad: kot (Achel), kout (Achel), nijg: nieg (Achel) driftig [ZND 23 (1937)] || driftig, opvliegend || driftig, vurig, fel III-1-4
driftig lopen op steeg lopen: oͅp stēͅx luəpən (Achel) lopen: driftig lopen [op ne staog loope] [N 10 (1961)] III-1-2
drijftol dop: dop (Achel), draaitol: /  dreitol (Achel) / [SND (2006)] || Drijftol (speeltuig door middel van een zweep door kinderen gedreven). [ZND 16 (1934)] III-3-2
dringen duwen: dowwen (Achel), stoten: stoeeten (Achel) niet dringen ! [ZND 33 (1940)] III-1-2