e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Achel

Overzicht

Gevonden: 4185
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geduld geduld: het toch wa geduld (Achel) Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)] III-1-4
gedurige aanbidding gedurige aanbidding: gedurige aanbidding (Achel) Altijddurende/gedurige aanbidding van het Sacrament des Altaars. [N 96B (1989)] III-3-3
gedwee braaf: ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49  braaf (Achel), gewillig: NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??  e gewillig jonk (Achel), e gewillig kind (Achel), ook materiaal 23, 69; znd 35, 49  gewillig (Achel) Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gedwee [ZND 01 (1922)] III-1-4
geelgors gele schijver: misschien te lezen als schrijver?, maar ook schiever komt vaker voor  gēͅlə sxijvər (Achel) geelgors (16,5 bruine stuit; man heeft meer of minder geel aan kop en borst; hele jaar overal buiten stad en dorp te zien; ook veel op trek; bekraste eitjes; roep [tsp]; zang eenvoudig [ti-ti-ti-ti-...du]; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
geelzucht geel verf: gêîlverf (Achel) de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)] III-1-2
geen rust hebben geen rust hebben: hij het gen rust (Achel), hij hit gein rust (Achel) hij heeft geen rust [ZND 42 (1943)] III-1-4
geer geer: gīr (Achel), geertje: gīrkǝ (Achel) Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.] II-7
geerakker spie/spij: spi (Achel), tip: te.p (Achel) Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.] I-1
geestelijke geestelijke: gèstelikke (Achel) Een priester die geen pater is [heer, geesteling]. [N 96D (1989)] III-3-3
geeuwen gapen: gapen (Achel), gapən (Achel), gāpə (Achel) gapen [N 10 (1961)] || geeuwen (als men slaperig is) [ZND 34 (1940)] III-1-2