e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Achel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
halfvasten(zondag) halfvasten: halfvaasten (Achel) De vierde zondag van de vasten [haufvaste, halfvaste, körfkeszoondig]. [N 96C (1989)] III-3-3
halm, stengel van de graanplant graanspier: grǭǝnspīǝr (Achel) De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.] I-4
hals hals: hals (Achel), hāls (Achel), nek: nɛk (Achel) hals [N 10b (1961)] || Hals van een kledingstuk. [N 62, 31a; MW] II-7, III-1-1
hals [wld ii.7, p.86] nek: nek (Achel) Hoe noemt U: de hals van een kledingstuk (hals, nek?) [N 62 (1973)] III-1-3
halsketting ketting: gouwe kètting (Achel) Een gouden ketting [ketting, kettel, snoer] [N 114 (2002)] III-1-3
halssnoer ketting: ketting (Achel) Halssnoer. Aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 114 (2002)] III-1-3
halster halster: hɛlstǝr (Achel), stalhalchster: sta.lhɛlǝxstǝr (Achel) Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.] || Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.] I-10, I-11
halve frank halve frank: halve frank (Achel, ... ) oude zilveren munt van 50 centiem [N 21 (1963)] || wit metalen munt van 50 centiem [N 21 (1963)] III-3-1
ham, hesp ham: hám (Achel), verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) (a+b)  ham (Achel, ... ), hesp: verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) (a+b)  hesp (Achel) ham [Goossens 1b (1960)] || hesp [ZND 24 (1937)] III-2-3
hamer van de klepklok trumper: trimper (Achel) De hamer van een klepklok [trumphamer?]. [N 96A (1989)] III-3-3