e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Achel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klaverschoof geleg: gǝlęx (Achel) Gemaaide klaver wordt, zoals gras, gedroogd voordat het wordt opgeslagen voor de winter. Zie voor het hooien aflevering I.3. Uitdrukkelijk wordt vermeld dat men de gemaaide klaver niet bindt in L 164, 268 (soms), 270, 289, 289a, 290, 325. Vergelijk ook de behandeling van de graanschoof in aflevering I.4. [N 15, 18g] I-5
kledij, kleren klerage: klĕrazie (Achel), klêraggie (Achel), Vorming van mv. klier (= kleren) + bastaardsuffix -azzie (< -age).  klierazzie (Achel), t dinge, ploete, lijnwaad, kluft]: klīər (Achel) Kent ge een verzamelwoord voor "de kleren"(kleerage, of een ander woord). [ZND 36 (1941)] || klederen, in collectieve zin || kleding, kledij (verzamelnaam) [kleerazie, klejaasj] [N 23 (1964)] || kleren, kledingstukken [kleer [N 23 (1964)] III-1-3
kleerkast kleerkast: kleͅrkās (Achel) kleerkast [ZND 34 (1940)] III-2-1
kleermakerskrijt kleer-/kledermakerskrijt: klirmākǝrskri-jt (Achel) Het kleermakerskrijt wordt gebruikt om patronen op de stof over te nemen. Deze krijtlijnen verwijdert men later weer. Het krijt is vier- of driehoekig van vorm (Gerritse, pag. 21) en voelt vettig aan (Papenhuyzen III, pag. 9). Men kan ook met behulp van een zogenaamde rokkenspuit een lijn trekken. Door verstuiven van krijtpoeder kan men hiermee een lijn op de rok trekken om een rechte zoom te krijgen op de juiste hoogte. Zie afb. 6 en 7. [N 59, 5; N 62, 66; monogr.] II-7
klein paard (een) tweedehands (paard): twędǝhans (Achel), ardenner: ardɛnǝr (Achel), bidet: bidɛ̄ (Achel), dobbele poney: dǫbǝlǝ pu`nēi̯ (Achel), loper: lyǝpǝr (Achel), poney: po`nei̯ (Achel), pǝnē (Achel) Bedoeld is een paard dat lichter is dan een gewoon boerenpaard en dat men in de koets kan spannen. Een pony is lichter dan een bidet, die op zijn beurt niet zo zwaar als een ardenner is (P 49). Een dubbele pony is zwaarder dan een (enkele) pony of bidet (L 424). Een bidet, iets groter dan een pony, dient veelal als loop- en koetspaard (P 192, Q 168, 242). Een hit - waarbij eveneens een onderscheid tussen enkele en dubbele hit wordt gemaakt - kan vergeleken worden met een pony of bidet. Een ardenner is kort, dik en gedrongen (P 46), groter dan een pony maar kleiner dan een gewoon paard. Uit de antwoorden blijkt een sterke wisseling van de accentuering in pony en bidet. Pony met initiaal accent is aan het Nederlands, met finaal acent aan het Franse poney ontleend. De beginaccentuering in bidet gaat op een autonome ontwikkeling in de dialecten terug. Buiten de genoemde termen komen er nog een vrij groot aantal andere voor. Zie afbeelding 1. [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 3] I-9
klein persoon kakenest: kakenèst (Achel) Slecht groeien, gezegd van een kind (slecht groeien/wassen, achterblijven, dao zit de krot in, kooieren). [N 107 (2001)] III-1-1
klein van gestalte klein: heͅi es kleͅn (Achel), klen (Achel) klein van gestalte [N 10 (1961)] III-1-1
klein voorploegwiel klein wiel: klę̄ wil (Achel) Het kleine, doorgaans linker voorploegwiel dat "op de voor" loopt. Termen als landrad, tǝndwiel, landsrullen, veldwiel, buitenste rad en voorste rad zijn ook toepasselijk op het op de voor lopende wiel van een karploeg met twee even grote wielen. [N 11, 31.II.b; N 11A, 97b] I-1
kleine boerderij boerderijtje: burdǝręi̯kǝ (Achel) Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22] I-6
kleine hoeveelheid eten greumeltje: Syst. Frings Onz.  grøͅməlkə (Achel) Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)] III-2-3