e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Achel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
palmprocessie palmprocessie (<lat.): palmprocessie (Achel) De processie die op Palmzondag gehouden wordt, palmprocessie. [N 96C (1989)] III-3-3
palmtakje palmtakje: palmtekske (Achel) Het palmtakje dat men achter het wijwaterbakje steekt om bij ziekte en onweer wijwater mee te sprenkelen [palemteks-je]. [N 96C (1989)] III-3-3
palmwijding palmwijding: palmwijing (Achel) De palmwijding op Palmzondag. [N 96C (1989)] III-3-3
palmzondag palmzondag: palmzonnig (Achel) De zondag vóór Pasen, Palm-/Palmenzondag. [N 96C (1989)] III-3-3
pand, bed eerste perceel: ø̜rstǝ pǝrsiǝl (Achel), perceel: pǝrsiǝl (Achel), perceeltjes: pǝrselkǝs (Achel), rug: rø ̞x (Achel  [(zes tot tien m)]  ), rugje: røxskǝ (Achel), tweede perceel: twędǝ pǝrsiǝl (Achel) Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e] I-1
panlatten daklatten: daklatǝ (Achel), pannenlatten: panǝlatǝ (Achel) De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.] II-9
pannenkoek koek: koek (Achel), kuk: Syst. Frings  kuk (Achel), pannenkoek: pannekoek (Achel) Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)] || pannenkoek [ZND 40 (1942)] III-2-3
pannenkoekenbeslag beslag: Syst. Frings  bəslax (Achel) Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)] III-2-3
pannenstrijker pannenstrijker: panǝstrī.kǝr (Achel) Smalle, lange troffel die wordt gebuikt om specie tussen de pannen te strijken. Zie ook afb. 77. [N 30, 8d; monogr.] II-9
pantoffel slof: ne slof (Achel), sloof (Achel), ’n sloef (Achel) pantoffel [ZND 40 (1942)] III-1-3