e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Achel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
plassen (met water) brassen: brasən (Achel), klotsen: kloͅtsən (Achel), polsen: poͅlsən (Achel) knoeien met water, in t water plassen [klosse] [N 10 (1961)] III-1-2
plat praten plat praten: plat proaten (Achel) plat praten [N 102 (1998)] III-3-1
platen miltkuilen: meltkulǝn (Achel) De zijvlakken van het kruis. [N 3A, 111b] I-11
platliggen van graan is gelegerd: es gǝlē̜gǝrt (Achel), ligt plat: leqt plat (Achel) Wanneer de halmen door wind en regen platgeslagen zijn en tegen de grond liggen, is dat lastig werken voor de zichter. Hier staan steeds de persoonsvormen van het werkwoord genoemd, waarbij als onderwerp moet gedacht worden: "het koren"; achter in het lemma staan enkele zelfstandige naamwoorden: "platgelegerd graan". Heel in de uitdrukking ''(het koren) ligt heel'' staat voor ''helemaal''. [N 15, 13; monogr.] I-4
platstuk platstuk: platstøk (Achel) Beide schouderstukken van een kiel, hemd of colbert die achter aan elkaar genaaid zijn; een schouderpas dus, bestaande uit twee stukken. [N 59, 91; N 62, 33; N 59, 87] II-7
plattebuiskachel stoof: stōͅf (Achel) lange kookkachel, met langwerpige platte buis en zichtbaren pot [ZND 23 (1937)] III-2-1
plechtig plechtig: pleͅxtex (Achel) Plechtig, feestelijk [faierlich?]. [N 96B (1989)] III-3-3
plechtige communie plechtige communie (<lat.): plechtige communie (Achel) De Plechtige H.Communie + hernieuwing van de doopbeloften. [N 96D (1989)] III-3-3
plechtige huwelijksmis trouwmis: trouwmis (Achel) Een plechtige bruidsmis [hoeëchfierlieje broedsmaes]. [N 96D (1989)] III-3-3
pleistertroffel truweeltje: trøwēlkǝn (Achel) Klein troffeltje met veerkrachtig blad voor het pleisteren van (kleine) oppervlakken en voor werkzaamheden op plaatsen waarvoor de normale troffel te groot is. In Q 121 wordt het spitstroffeltje gebruikt voor het fijnere werk van de stucadoor. Zie afb. 1b. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden '(troffel)' en '(truweel)' het lemma 'troffel'. [N 30, 8a; monogr.] II-9