e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Achel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
smalle weegbree hondsrib: ook in L 286, Hamont  honsrib (Achel) smalle wegbree (Plantago lanceolata) III-4-3
smalle weg, pad paadje: pajkǝn (Achel), pø̄jkǝ (Achel), pø̜jkǝn (Achel), pēkǝ (Achel) Een smalle weg, een pad in het algemeen. In L 40, 25 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄een smalle weg, een padø̄ en in N M, 5 naar die voor ø̄een pad of een veeweg door een weiø̄. Omdat er in de antwoorden op beide vragen veel overlapping zat, zijn deze in √©√©n lemma ondergerbacht. Uiteraard duiden woorden als veeweg, weiweg, koegang e.a. specifiek op een weg door een wei. [N M 5; N P, 2; S 27; L 40, 25; R I, 3; A 25, 6 add.; L 19B, 6; monogr.] I-8
smeulen zulten: t zult onder d`asschen (Achel), zult (Achel) Hoe zegt ge wanneer iets brandt zonder vlam ? Het ... onder de as [ZND 42 (1943)] III-2-1
smidse smis(se): sme.s (Achel) In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.] II-11
smidsgereedschap getuig: gǝtȳx (Achel) De algemene benaming voor al het gereedschap van de smid. [L 19A, 13; monogr.] II-11
sneb neusvlek: nø̄svlɛk (Achel) Wit vlekje op de snuit van de koe. [N 3A, 137] I-11
snede van het blad van de zeis waat: wǭ.ǝt (Achel) De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.] I-3
sneeuwbal sneeuwbal: snuwbal goejen (Achel) met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken] [N 112 (2006)] III-3-2
sneeuwbui sneeuwbui: sneeuwbui.  snəwbøͅi (Achel) sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)] III-4-4
sneeuwx sneeuw: snuw (Achel), snòw (Achel) sneeuw [RND] III-4-4