e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Achel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sterke trasmortel mortel: mǫrtǝl (Achel) Mortel bestaande uit tras en kalk, volgens de invuller uit Q 35a gebruikt voor waterdicht werk. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 37b] II-9
sterven doodgaan: doeëdgaon (Achel) sterven, doodgaan, hemelen gaan [sjterreve, hiemmelejoaë] [N 96D (1989)] III-2-2
stervensgebed gebeden der stervende: gebeden der stervenden (Achel) Een gebed voor een stervende, "stervensgebed"[sjtervejebed]. [N 96D (1989)] III-3-3
steunhoutjes tussen steel en balk steunlat: stø̄nlat (Achel) Het schuine verbindingstuk tussen de steel en de dwarsbalk van de hooihark, dat ter versteviging van de hark in zijn geheel dient. Vaak ziet men twee van dergelijke steunhoutjes; vandaar de meervoudsvormen in de opgaven. Voor de verscheidenheid aan benamingen, zie ook de opmerking bij de het lemma ''dwarsbalk van de hooihark''. Zie voor de vork- en gaffel-benamingen de toelichting bij het lemma ''steel van de hooihark''. Zie ook afbeelding 11, c. [N 18, 92c] I-3
steunpaal voor opgeslagen hoogkar paal: pǫǝl (Achel) Lange steunpaal welke men plaatst onder de berries van een opgeslagen hoogkar. [N 17, 82] I-13
steunsels in de bovenhoeken van een poort consoles: (enk)  kǝnzǭl (Achel) In de bovenhoeken van een poort zijn soms ook paaltjes aangebracht om het kozijn te steunen of alleen maar ter versiering. Deze paaltjes zijn lichter dan die in de benedenhoeken. Enkelvoudige opgaven benoemen een van de steunpaaltjes aan weerskanten van een opening. Zie ook afbeelding 18.b bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42g] I-6
stiefdochter stiefdochter: stiefdochter (Achel) De dochter van een tweede man of vrouw (stiefdochter) [N 115 (2003)] III-2-2
stiefouders stiefouders: stiefaawers (Achel) De tweede man of vrouw van je moeder of vader (stiefouders) [N 115 (2003)] III-2-2
stiefzoon stiefzoon: stiefzoon (Achel) De zoon van een tweede man of vrouw (stiefzoon) [N 115 (2003)] III-2-2
stier looi: lōi̯ (Achel), stier: stīr (Achel) Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15] I-11