18671 |
doordeweekse kleren |
`s werkendaagse kleren:
swerəkədāXsə klīər (L282p Achel)
|
door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23468 |
doordeweekse mis |
`s werkendaagse mis:
swerkendagse mis (L282p Achel)
|
Een door-de-weekse mis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24477 |
doorn, stekel |
doorns:
dorəs (L282p Achel)
|
doornen [RND]
III-4-3
|
23738 |
doornenkroon |
doornenkroon:
doornenkroeen (L282p Achel)
|
De doornenkroon, een kroon van doornen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33167 |
doorschieter |
doorschieter:
dōrsxitǝr (L282p Achel)
|
Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.]
I-5
|
26348 |
doorslaan |
litsen:
litsen (L282p Achel),
lussen:
lussen (L282p Achel)
|
Het aangeven van de lijnen met een dubbele draad of door middel van een doorslagsteek. [N 59, 51a; N 62, 6]
II-7
|
20398 |
dopeling |
dopeling:
doeëpeling (L282p Achel)
|
de dopeling, het doopkind [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20848 |
dopen |
dopen:
doeëpen (L282p Achel),
’t keindje doepen (L282p Achel),
insoppen:
ensoͅpə (L282p Achel),
insoppen
ēͅnsoͅpən (L282p Achel)
|
Dopen. [N 96D (1989)] || Een kind dopen. [ZND 23 (1937)] || indopen van het brood b.v. in de koffie: soppen [N 08 (1961)]
III-2-3, III-3-3
|
33521 |
doperwten |
peulerwten:
pōlēͅ.rtən (L282p Achel),
schaalerwten:
sxōͅəlēͅ.rtən (L282p Achel)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21764 |
dorpsgenoot: specifiek |
achelaar:
Acheleir (L282p Achel)
|
Noem het (dialect)woord voor: mensen die in hetzelfde dorp wonen als u? [dorpsgenoot] [N 102 (1998)]
III-3-1
|