21517 |
eenzaam |
afgelegen:
afgelègen (L282p Achel)
|
het huis ligt zo eenzaam, zo afgelegen [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
23709 |
eer aan de vader |
glorie zij de vader:
glorie zij de vader (L282p Achel)
|
Het "Eer aan de Vader..."of "Glorie zij de Vader...". [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21568 |
eerder te weinig dan te veel gemeten |
krekel gemeten:
dê is krikkel gemêten (L282p Achel),
krekel gewogen:
dê is krikkel gewogen (L282p Achel)
|
Hoe zegt men als een winkelier eerder te weinig dan te veel meet of weegt? Vertaal: Dat is ... gemeten, gewogen. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
22330 |
eerlijk in het spel |
eerlijk:
ierlek (L282p Achel)
|
eerlijk in het spel [reins, greins, eerlijk] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17585 |
eerste baardharen |
duivelshaar:
dy(3)̄ivəlshoͅər (L282p Achel),
dyvəlshøər (L282p Achel)
|
baardharen, eerste ~ [muggebeen, duivelshaar] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24010 |
eerste communie |
eerste communie (<lat.):
urste communie (L282p Achel)
|
De eerste H. Communie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
32956 |
eerste hooioogst |
eerste snit:
ørstǝ snet (L282p Achel)
|
Hier zijn opgenomen de benamingen van de eerste hooioogst die zijn opgegeven in tegenstelling tot die voor de tweede hooioogst; wanneer de opgave hetzelfde was als die voor hooi in het algemeen, is deze niet hier, maar bij het lemma ''hooi'' ondergebracht. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. [N 14, 128a]
I-3
|
23253 |
eerste luiden voor de mis |
het halfuur luiden:
⁄t loeit ⁄n half uur (L282p Achel)
|
Veelal wordt de kerkklok tweemaal gehoord voor men naar de mis gaat; hoe zegt men wanneer men ze voor de eerste maal hoort? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
24043 |
eerste mis van de neomist |
eremis:
eremis (L282p Achel)
|
De eerste H. Mis van de Neomist in de parochie van herkomst [priemiets, ieësjte maes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
28510 |
eerste nazwerm |
endeling:
endeling (L282p Achel),
ɛ.ndǝleŋ (L282p Achel)
|
De eerste nazwerm of met de voorzwerm meegerekend de tweede zwerm. Ze is kleiner dan de voorzwerm. Acht of tien dagen nadat de voorzwerm is weggevlogen, vliegt de tutende, nieuw uitgelopen en nog onbevruchte moer of koningin met een deel van het bijenvolk weg. In deze eerste nazwerm kunnen koninginnen zitten die allemaal nog onbevrucht zijn. Zij vormen ofwel nieuwe afsplitsingen ofwel zij bevechten elkaar op leven en dood, totdat er nog één koningin overblijft. Een volk kan slechts één koningin gebruiken. [N 63, 29c; N 63, 37b; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5; A 9, 6; monogr.]
II-6
|