25957 |
molen |
molen:
mø̄lǝ (L191p Afferden)
|
Algemene benaming voor zowel het werktuig waarmee men verschillende stoffen fijnmaakt, als voor het gebouw waarin het maalproces plaatsvindt. De specifieke benamingen voor het maalwerktuig zijn bijeengeplaatst in het lemma ɛmaalgangɛ. In dit lemma zijn de dialectvarianten van molen met umlautsvocaal niet van een apart woordtype voorzien. Zie hiervoor ook de ɛinleidingɛ op het WLD, pag. 35-38.' [N O, 32i; JG 1a; JG 1b; S 24; Wi 4; Wi 51, l 1a-m; l 30; l 31; A 42, 2; A 42A, 51; Vds 1; Jan 1; Coe 1; Grof 1; Sche 1; monogr.; div.; A 43, 5; ND, 3; ND add.; Vld]
II-3
|
25946 |
molenaar |
muller/mulder:
mø̜ldǝr (L191p Afferden)
|
[N O, 40a; A 42A, 49; JG 1a; JG 1b; l 1a-m; S 24; Wi 53; Sche 7; Vds 264; Jan 285; Coe 234; Grof 261; monogr.; Vld]
II-3
|
32856 |
molshoop in het grasland |
moetwormshoop:
(mv mutwø̜rǝmshyǝp)
mutwø̜rǝmshuǝp (L191p Afferden),
molshoop:
mǫlshuǝp (L191p Afferden
[(mv mǫlshyǝp)]
)
|
Hoopje aarde, opgeworpen door een mol. Op de cultuurgronden en ook in het weiland zijn molshopen hinderlijk voor de boer, en hij zal proberen de mollen te vangen en de molshopen in het veld te verwijderen met de sleep (zie het lemma ''slepen'' in aflevering I.1.2, p. 175-176) of met een ander werktuig (zie het volgende lemma: ''molshopen verspreiden''). De benaming van de molshoop is vaak in het meervoud opgegeven. Daarom zijn bij de onderstaande woorden overal waar in de enquêtes door de informanten ook de meervoudsvormen zijn vermeld, deze hier ook opgenomen. In enkele streken worden de molshoop en de mol door hetzelfde woord benoemd. Daarom is in deze paragraaf ook het lemma ''mol'' opgenomen. De plaatsen waar de woorden voor mol en molshoop hetzelfde zijn, zijn hieronder gekenmerkt door het teken = bij de plaatscode; ze zijn in kaart 3, Mol, genoteerd.' [N 14, 80a; N 14, 81 add.; JG 1a, 1b, 1c; A 18, 12; L 1 a-m; L 1u, 165; L B2, 212; S 24, monogr.]
I-3
|
17758 |
mond |
mond:
meund (L191p Afferden),
mŏŏnd (L191p Afferden)
|
mond [SGV (1914)] || monden [SGV (1914)]
III-1-1
|
23222 |
monnik |
monnik:
munnik (L191p Afferden)
|
monnik [SGV (1914)]
III-3-3
|
23224 |
morgengebed |
morgensgebed:
mergesgebed (L191p Afferden)
|
morgengebed [SGV (1914)]
III-3-3
|
20923 |
mossel |
mossel:
mossel (L191p Afferden, ...
L191p Afferden)
|
mossel [SGV (1914)]
III-2-3
|
20839 |
mosterd |
mosterd:
mōsterd (L191p Afferden)
|
mosterd [SGV (1914)]
III-2-3
|
24355 |
mot |
mot:
mot (L191p Afferden, ...
L191p Afferden)
|
mot [DC 24 (1953)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
25664 |
mout |
malt:
malt (L191p Afferden)
|
Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.]
II-2
|