20356 |
oom |
oom:
oeme (L191p Afferden),
geen verschillende woorden
oome (L191p Afferden)
|
oom [SGV (1914)] || oom; Bestaan er verschillende woorden voor een oom van vaders- en van moederskant? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17873 |
oorveeg |
oorveeg:
oervieg (L191p Afferden, ...
L191p Afferden)
|
muilpeer, slag op de kaak [SGV (1914)]
III-1-2
|
23198 |
op bedevaart gaan |
op bedevaart gaan:
op baevert gaon (L191p Afferden)
|
Bedevaart doen [ne gank doon]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
17935 |
op de loop gaan |
op de loop gaan:
op de luuëp goan (L191p Afferden)
|
op de loop gaan [SGV (1914)]
III-1-2
|
17966 |
op de schouder zitten |
paardje rijden:
perdje reije (L191p Afferden)
|
rug: op de rug zitten [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17949 |
op de tenen lopen |
tenen treden:
teen trèje (L191p Afferden)
|
lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17934 |
op een sukkeldrafje lopen |
op een schokje:
ǫp ǝ sxø̜kskǝ (L191p Afferden),
op een schokje lopen:
op n schökske loope (L191p Afferden)
|
[N 8, 81a, 81d en 83]lopen: op een sukkeldrafje lopen [schokke, op n schökske loope] [N 10 (1961)]
I-9, III-1-2
|
33851 |
op hol slaan |
dertussenuit gaan:
dǝrtøsǝnȳt gǭn (L191p Afferden),
op hol slaan:
ǫp hǫl slǭn (L191p Afferden)
|
Aan het hollen gaan, niet meer aan het commando gehoorzamen. [JG 1a, 1b; N 8, 81f]
I-9
|
32920 |
op rijen zetten |
bijeenharken:
bīęnhęrkǝ (L191p Afferden)
|
Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.]
I-3
|
22368 |
op stelten lopen |
op stelten lopen:
op stelle loeëpe (L191p Afferden)
|
stelten [op ~ loopen] [SGV (1914)]
III-3-2
|