18221 |
pronken |
blinken:
blinke (L191p Afferden),
pronken:
prŏŏnke (L191p Afferden)
|
prijken [SGV (1914)] || pronken [SGV (1914)]
III-1-3
|
22310 |
proppenschieter |
knalbus:
knalbuus (L191p Afferden)
|
Klakkebus (speelgoed gemaakt van vlierehout om proppen mee weg te schieten) [knaptoet, kraaktuut, proppesjeeter, klambös]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
21354 |
pruis |
pruis:
Prüs (L191p Afferden)
|
Pruis [SGV (1914)]
III-3-1
|
21355 |
pruisen |
pruisen:
Pruise (L191p Afferden)
|
Pruisen (land) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18908 |
prutser |
sukkelaar:
sukkelder (L191p Afferden)
|
sukkelaar [SGV (1914)]
III-1-4
|
30687 |
puimsteen |
puimsteen:
pymstiǝn (L191p Afferden)
|
Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.]
II-9
|
18110 |
puistjes |
bultjes:
bultjes (L191p Afferden),
puistjes:
puuskes (L191p Afferden)
|
puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25014 |
punt, stip |
punt:
punt (L191p Afferden, ...
L191p Afferden)
|
punt [SGV (1914)]
III-4-4
|
24227 |
putter |
distelvink:
dieselvink (L191p Afferden, ...
L191p Afferden)
|
putter || putter (12 man en pop gelijk; rood gezicht, geel in vleugel, wit in staart; hier alleen op trek; vrij schaars; distelliefhebber; zang is vrolijk, druk gedjiedel; veel in kooi [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33623 |
putzwengel |
wip:
wep (L191p Afferden)
|
[SGV (1914)]
I-7
|