33996 |
snoer |
zweepskoord:
zweepskoord (L191p Afferden)
|
Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.]
I-10
|
17753 |
snor |
snor:
snor (L191p Afferden)
|
snorbaard [SGV (1914)]
III-1-1
|
18026 |
snotneus |
snotneus:
snotneus (L191p Afferden)
|
snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
18025 |
snottebel |
klokkentouw:
klokketouw (L191p Afferden)
|
neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17590 |
snuit |
snuit:
snuut (L191p Afferden),
snüt (L191p Afferden, ...
L191p Afferden)
|
gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] || Snuit [SGV (1914)]
III-1-1, III-4-2
|
17841 |
snurken |
ronken:
ronke (L191p Afferden),
snurken:
snörke (L191p Afferden)
|
snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20664 |
soep |
soep:
soep (L191p Afferden)
|
soep [SGV (1914)]
III-2-3
|
34576 |
spaak |
speek:
spęi̯k (L191p Afferden),
speken:
spęi̯kǝn (L191p Afferden)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
32750 |
spade, spitschop |
schup:
sxøp (L191p Afferden),
spaadschup:
spāi̯[schup] (L191p Afferden),
spade:
spāi̯ (L191p Afferden)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
17830 |
spannen |
spannen:
spanne (L191p Afferden)
|
spannen [SGV (1914)]
III-1-2
|