34001 |
inspannen |
aanspannen:
ānspanǝ (L191p Afferden),
inspannen:
inspanǝ (L191p Afferden)
|
Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74]
I-10
|
20827 |
inzouten |
zouten:
zālte (L191p Afferden)
|
zouten (mv.?) [SGV (1914)]
III-2-3
|
18259 |
jak |
jak:
jak (L191p Afferden)
|
jak [SGV (1914)]
III-1-3
|
18996 |
jaloers |
jaloers:
jaloersch (L191p Afferden)
|
jaloersch [SGV (1914)]
III-1-4
|
19039 |
jammer |
jammer:
zeund jaommer (L191p Afferden)
|
jammer [zund] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
22435 |
jarig zijn |
jarig zijn:
hej is jörrig (L191p Afferden)
|
Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)]
III-3-2
|
18193 |
jas: algemeen |
jas:
jas (L191p Afferden),
jes (L191p Afferden)
|
jas [SGV (1914)] || jassen (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
18041 |
jeuk |
jeukst:
jökst (L191p Afferden),
jeukt:
jùkt (L191p Afferden)
|
jeuk [N 07 (1961)] || jeuk [öksel, jukt, ukt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18050 |
jeuken |
jeuken:
jeuke (L191p Afferden)
|
jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18086 |
jicht |
gicht:
gicht (L191p Afferden)
|
jicht [SGV (1914)]
III-1-2
|