e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Afferden

Overzicht

Gevonden: 1858
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leegloper leegloper: lêgluuëper (Afferden) leeglooper [SGV (1914)] III-1-4
leerlooier leerlooier: lęrlojǝr (Afferden) Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.] II-10
leest leest: lęjst (Afferden) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: ene lEh(oe)(w) (Afferden), lèuw (Afferden) leeuw [GTRP (1980-1995)], [SGV (1914)] III-3-2
leewater leewater: lēwātǝr (Afferden) Gewrichtsontsteking bij veulens - ook bij kalveren en hoenders -, door een vochtophoping, veroorzaakt door een besmetting die bij veulens vooral via een navelwond binnendringt. [A 48A, 12c; N 8, 90m en 90n; monogr.] I-9
leggen leggen: lègge (Afferden) leggen [SGV (1914)] III-1-2
lende lende: leende (Afferden), lende (Afferden) lendenen [SGV (1914)] || lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] III-1-1
lenig rap: rap (Afferden) lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lente, voorjaar lente: līnte (Afferden) lente [SGV (1914)] III-4-4
leren, studeren studeren: studiere (Afferden) studeeren [SGV (1914)] III-3-1