20839 |
mosterd |
mosterd:
mostert (P120p Alken)
|
mosterd [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
24355 |
mot |
motpiele:
ook in ZND 31, 038
motpiele (P120p Alken)
|
mot [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
21263 |
motor |
moteur:
motø͂ͅr (P120p Alken)
|
motor [RND]
III-3-1
|
25130 |
motregen, fijne regen |
niffel:
niffəl (P120p Alken)
|
stofregen [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
niffelen:
`t niffəlt (P120p Alken)
|
stofregenen [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
25664 |
mout |
mout:
māt (P120p Alken)
|
Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.]
II-2
|
25666 |
mouter |
mouter:
mātǝr (P120p Alken)
|
De persoon die het brouwgraan tot mout verwerkt. In de grotere bedrijven ook de persoon die toezicht houdt over het moutpersoneel (Claessen, p. 3. 2). In L 210 en L 294 kent men geen aparte mouter, daar wordt het mouten door de brouwer zelf gedaan. [N 35, 24; monogr.]
II-2
|
25665 |
mouterij |
mouterij:
mātǝrę̄j (P120p Alken)
|
Het gedeelte van de brouwerij of het bedrijf waar alle bewerkingen van het mouten plaatsvinden. [N 35, 23; monogr.]
II-2
|
25669 |
moutmand |
mand:
(mv.)
mānǝ (P120p Alken)
|
De mand waarmee het mout in de mouterij wordt vervoerd. De mand is soms van wieltjes (L 318) en een lier (L 210, L 331) voorzien waardoor het transport wordt vergemakkelijkt. Een "witsen mand" (L 377) kan ongeveer 30 kg. mout bevatten. [N35, 25]
II-2
|
25707 |
moutmeel |
maalsel:
mǭǝlsǝl (P120p Alken)
|
Het gemalen mout. [N 35, 21; monogr.]
II-2
|