20700 |
pannenkoek |
suikerijkoek:
bloem, gist, ei melk + gesneden cichoreistruiken
soͅəkərēͅkoͅək (P120p Alken)
|
pannenkoek [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
30474 |
pannenstrijker |
voegijzer:
vūx˱ęǝzǝr (P120p Alken)
|
Smalle, lange troffel die wordt gebuikt om specie tussen de pannen te strijken. Zie ook afb. 77. [N 30, 8d; monogr.]
II-9
|
30473 |
pannentang |
tang:
taŋ (P120p Alken)
|
Lange nijptang waarmee de dakdekker stukken van pannen afknipt wanneer ze aan het ondereinde een schuine richting moeten hebben. Zie ook afb. 76. [N 30, 17; monogr.]
II-9
|
18295 |
pantoffel |
slof:
soəfə (P120p Alken)
|
pantoffel [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
18194 |
paraplu |
paraplu:
ich həb mɛnə paraplui in də staasə lóͅtə staan (P120p Alken),
nə paraply (P120p Alken)
|
paraplu [ZND 40 (1942)] || Paraplu. Ik heb mijn paraplu in het station laten staan. [ZND 46 (1946)]
III-1-3
|
18395 |
parel |
paarlemoer:
paarlemoer (P120p Alken)
|
Parel. Sieraad van de pareloester of –mossel met hoge waarde [parel, paarlemoer] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
21950 |
paren van de duiven |
paren:
pōͅrə (P120p Alken)
|
Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
18406 |
parfum |
parfum:
parfum (P120p Alken),
reukwerk:
ruekwerk (P120p Alken)
|
Parfum. Reukstof in geconcentreerde vorm [parfum, odeur, reuksel] [N 114 (2002)] || Versiersel. Voorwerpen die tot versiering dienen [sier(sel), smeer, (op)smuk, opmaak, opschik, tooi] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
23283 |
parochie |
parochie:
`kerkelijke gemeente`
pərochə (P120p Alken)
|
Een parochie; dit woord kan betekenen zoals in het Nederl. "kerkelijke gemeente met een pastoor"ofwel eenvoudig "dorp"; welke betekenis heeft het bij u? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
23231 |
pasen |
pasen:
posse vielt laet (P120p Alken)
|
Paschen valt laat. [ZND 34 (1940)]
III-3-3
|