33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
schoonmaken:
sxoͅunmōͅ.kə (P120p Alken)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
26494 |
ringhout |
ring:
rɛjŋk (P120p Alken)
|
Het ronde hout waarop de steenkuip staat. Zie ook afb. 81. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 19b; Sche 49; Vds 145; Jan 152; Coe 133; Grof 154; A 42A, 36 add.; N D, 33 add.]
II-3
|
26615 |
ringmeel |
ringmeel:
rɛjn[meel] (P120p Alken)
|
Meel dat rondom de ligger in de steenkuip gevallen is. In l 288b verstond men onder ringmeel het meel dat rondom de stenen zat. Wanneer de stenen pas gescherpt waren en de molen opengebroken was geweest, gooide men er ringmeel over alvorens met malen te beginnen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømeelŋ het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 37e; Vds 161; Jan 166; Coe 151; Grof 179; A 42, add.; A 42A, 48 add.]
II-3
|
17669 |
ringvinger |
ringvinger:
ringvinger (P120p Alken)
|
Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, pillepoort). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
18103 |
ringworm |
wiel van sint-catharina:
wiel van Sinte-Katrien (P120p Alken)
|
Huidziekte in de vorm van een wiel (omloop, Sinte-Katrien, wiel/rad, ring(el)worm). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
33478 |
rode aalbes |
sint-jansberen:
sintjansbère (P120p Alken),
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
sint-jansberen (P120p Alken)
|
rode aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|
20655 |
rode kool |
rode kabuiskool:
rojə kəbouəskool (P120p Alken),
rode kool:
roi køyl (P120p Alken),
rooie keul (P120p Alken, ...
P120p Alken),
rooje keul (P120p Alken)
|
rode kool [ZND 34 (1940)] || Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)], [N Q (1966)], [ZND 34 (1940)]
I-7, III-2-3
|
28568 |
roer |
lenteroer:
lɛntǝrūr (P120p Alken)
|
Dysentrie of diarree. Wanneer de bijen te lang moeten overwinteren door koud weer, kan het zijn dat de reinigingsvlucht niet plaatsvindt. De afvalstoffen hopen zich op in de endeldarm. De bijen zien zich genoodzaakt zich te ontlasten in de woning met als mogelijk gevolg buikloop. Tegenwoordig wint de mening terrein dat roer geen aparte ziekte is, maar een begeleidend verschijnsel van de ziekte nosema (De Roever, pag. 439). [N 63, 71a; Ge 37, 204]
II-6
|
20819 |
roeren |
roeren:
ry(3)̄rə (P120p Alken)
|
In de soep roeren. [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
25730 |
roerspaan |
roerstek:
rȳrstɛk (P120p Alken)
|
Het handgereedschap waarmee men het water en moutmeel vermengt. Speciaal voor het mengen wordt een "roerspaan" gebruikt, een soort van grote schop die de vorm heeft van een rooster. (Zie afb. 7). Uit de woordtypen blijkt echter dat men om te roeren ook gereedschap gebruikt als een "houten riek" (Q 20), "riek" (L 210, L 325, Q 78, Q 95), "schop" (Q 20) of "gaffel" (L 250, Q 20). Voor het {mout}-gedeelte van de varianten zie men het lemma ''mout''. [N 35, 32a; monogr.]
II-2
|