17590 |
snuit |
snuit:
dikke snuit (P120p Alken, ...
P120p Alken),
lang snuit (P120p Alken, ...
P120p Alken),
snuit (P120p Alken, ...
P120p Alken),
snő̜̄ǝ.t (P120p Alken)
|
neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren, foepneus, kokkel). [N 106 (2001)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk, koker, kuit, gevel). [N 106 (2001)] || Spotbenamingen voor de neus [N 109 (2001)] || Spotbenamingen voor het gezicht [N 109 (2001)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
18196 |
sok |
voetsel:
wat de mannen dragen
vətsəls (P120p Alken)
|
Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|
21287 |
soldaat |
soldaat:
suldo:t (P120p Alken)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
21289 |
soldaten |
soldaten:
suldo.tə (P120p Alken)
|
soldaten [RND]
III-3-1
|
33222 |
sorteren met de hand |
onderrapen:
ǫnǝrǭ.pǝ (P120p Alken)
|
Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
34576 |
spaak |
speken:
spęi̯kǝ (P120p Alken)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
32750 |
spade, spitschop |
schup:
sxø̜p (P120p Alken)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
29126 |
spaken van het drijfwiel |
speken:
spɛjkǝ (P120p Alken)
|
[N 34, B8; N 34, B9]
II-7
|
25427 |
spanhout |
spanstok:
spanstok (P120p Alken)
|
Het hout dat meer specifiek gebruikt wordt om het dichtklappen van het dier te voorkomen. Men steekt het hout achter de achillespezen van de achterste poten, vaak voorzien van inkepingen, waarin dan de pezen worden geschoven, zodat deze niet weg kunnen. Overeenkomst van betekenis met het begrip "slachthout" is duidelijk zodat voor nogal wat respondenten de begrippen "slachthout" en "spanhout" samenvallen. De informant van P 50 merkt op, dat er gaten in deze balk zitten waardoor een spie steekt. Aldus kan het spanstuk voor twee doeleinden gebruikt worden. Zie ook het lemma ''slachthout''. [N 28, 64; N 28, 65; N 28, 68]
II-1
|
26507 |
spankoord |
koord:
kǭǝt (P120p Alken)
|
Het koordje waarmee men het schoen kan verstellen. [N O, 19n; Jan 158; Coe 139; Grof 161; N O, 36j add.]
II-3
|