28377 |
stal |
stal:
stã.l (P120p Alken),
stā.l (P120p Alken)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|
34056 |
stamboekstier |
ingeschreven duur:
ei̯ngǝsxrīvǝn dyi̯ǝr (P120p Alken)
|
Stier waarvan de gegevens betreffende afkomst e.d. in een stamboek staan ingeschreven: raszuivere stier. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b]
I-11
|
30038 |
stampbeton |
stampbeton:
stamp˱[beton] (P120p Alken)
|
Betonsoort die wordt verkregen door de aardvochtige betonspecie met houten of stalen stampers zo lang te bewerken totdat het water erin aan de oppervlakte komt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(beton)' het lemma 'Beton'76521. [N 30, 47b; monogr.]
II-9
|
26871 |
stamper |
dam:
dam (P120p Alken)
|
Blok, voorzien van één of twee handvatten, dat wordt gebruikt om zand- en kalkkluiten fijn te maken, beton aan te stampen en aarde vast te drukken. Een stamper kan van hout of ijzer vervaardigd zijn. Zie ook afb. 7. [N 30, 20; monogr.]
II-9
|
22730 |
standbeeld |
standbeeld:
sta.ndbiilt (P120p Alken)
|
standbeeld [RND]
III-3-2
|
21166 |
station |
statie (<lat.):
ich həb mɛnə paraplui in də staəsə lőtə staən (P120p Alken)
|
Ik heb mijn paraplu in het station laten staan [ZND 46 (1946)]
III-3-1
|
17821 |
steek |
steek:
stiek (P120p Alken),
stīēk (P120p Alken)
|
een steek (van een mes) [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
28581 |
steeklustige bijen |
steekduivels:
stēkdyvǝls (P120p Alken)
|
Volk dat graag steekt. Er kan verschil zijn tussen bijenvolken en soorten bijen wat steken betreft. Maar doorgaans zijn het toch omstandigheden zoals onweer, grote hitte, regen en geur die de bijen vooral tot steken verleiden. [N 63, 73c; Ge 37, 125]
II-6
|
26953 |
steekschop |
grondschup:
grǫntsxøp (P120p Alken)
|
De schop waarmee men het graafwerk verricht. Woordtypen als 'steekschup', 'graafschup' en 'spade' verwijzen waarschijnlijk naar een schop met een vlak, aangescherpt blad, dat min of meer in het verlengde van de steel is geplaatst, terwijl termen als 'platte schup', 'bats', 'pan' en 'schuitje' eerder op een schop met een wat groter blad duiden. [N 30, 26b; monogr.]
II-9
|
33045 |
steel van de mathaak |
lat:
lat (P120p Alken)
|
Rechte houten stok, die men vasthield bij het hanteren van de mathaak. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 voor het gebruik als strekel en als hulpstuk voor vervoer van de zicht. Het is niet onmogelijk dat op deze vraag gelegenheidsantwoorden zijn gegeven; het begrip "steel van de mathaak" lijkt niet overal tot de vakterminologie van de landbouwer te behoren. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 72a; add. uit JG 1b; monogr.]
I-4
|