e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P120p plaats=Alken

Overzicht

Gevonden: 2431
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gehakt gekapt: gekapt (Alken) gehakt vlees [ZND 35 (1941)] III-2-3
geheel afgeschoren wolvacht roof: rof (Alken) De gehele vacht wol van het schaap, wanneer dit geschoren wordt. [N 38, 19; L 41, 37; monogr.] I-12
gehemelte gehemelte: gehiemelte (Alken) het gehemelte van de mond [ZND 35 (1941)] III-1-1
gehucht gehucht: geheug (Alken) gehucht [ZND 23 (1937)] III-3-1
geit geit: gei̯ǝ.t (Alken) Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.] I-12
geitestal geitestal: gēǝtǝ[stal] (Alken) De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.] I-6
geknotte wilg tjonk: tjuunk (Alken, ... ) knotwilg [ZND 36 (1941)] || knotwilg (de boom, vooral een wilg, waarvan de takken afgehakt werden en waarop dan dunne twijgen uitschieten. Ze staan vooral langs sloten) [ZND 36 (1941)] III-4-3
gekruld haar krulhaar: krolhoər (Alken) hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)] III-1-1
geld geld: djə moət gelt həbbə om koənnə te betaəle (Alken), geͅilt (Alken), geͅìlt (Alken), heͅ is vaədər zeͅnə pit en mūədər hər geͅult, vaədər zən kou eͅn zeͅnən hoont (Alken), ieg ben me gejlt kwijt (Alken), muədər, beͅ weə moət ich gøild haəle (Alken), xae.ild (Alken) geld [RND], [ZND 44 (1946)] || geld opdoen (opmaken) [RND] || Hier is vader zn jas en moeder haar geld; vader zn doe en vader zn hond [ZND 44 (1946)] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)] || Ik ben mijn geld kwijt [ZND 29 (1938)] || Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)] III-3-1
gele lupine lupinen: lø`penǝ (Alken) Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.] I-5