25378 |
het ruggemerg doorsnijden of -steken |
geel haar doorsteken:
geel haar doorsteken (P120p Alken)
|
Het ruggemerg doorsnijden of -steken, opdat het dier sneller doodgaat. [N 29, 38; N 28, 6; monogr.]
II-1
|
25443 |
het vlees in stukken snijden |
kwartieren:
kǝtīrǝn (P120p Alken)
|
Als één der helften van het gekloofde dier verwerkt wordt, snijdt men deze eerst in enkele grote, wat handzamer stukken. [N 28, 98; monogr.]
II-1
|
25441 |
het vlees laten besterven |
opdrogen:
opdrogen (P120p Alken),
opstijven:
opstijven (P120p Alken)
|
Na het verwijderen der ingewanden e.d. en het schoonmaken laat men het vlees hangen om het te laten afkoelen en opstijven. De volgende dat wordt het verder verwerkt. Enerzijds is dit een eis van de keuringsdienst (eventuele ziektes e.d. zijn dan makkelijker te constateren), anderzijds komt dit besterven volgens velen de smaak van het vlees ten goede. [N 28, 95; monogr.]
II-1
|
19415 |
het vuur doven |
uitdoen:
ao-itdun (P120p Alken)
|
de kachel dooven [ZND 31 (1939)]
III-2-1
|
26378 |
het water tegenhouden |
laten bijkomen:
luǝtǝ bęǝkő̜wmǝ (P120p Alken)
|
Het water tegenhouden met behulp van één of meer sluizen. [Vds 49; Jan 52; Coe 38; Grof 66]
II-3
|
32923 |
heukeling |
heukel:
hø̜i̯.kǝl (P120p Alken)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
32924 |
heukelingen spreiden |
uitbreken:
ǫi̯ǝt˱briǝ.kǝ (P120p Alken)
|
Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.]
I-3
|
18087 |
heupjicht |
geschot:
geschot (P120p Alken)
|
Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (ischias, geschot, steek(te), pleurijs, flerecijn). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
33704 |
heuvel |
berg:
bɛrx (P120p Alken),
heuvel:
hø̄vǝl (P120p Alken)
|
Een kleine verhevenheid in het landschap. [L 34, 22]
I-8
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
berg:
inne berg (P120p Alken),
heuvel:
heuvel (P120p Alken)
|
heuvel [ZND 34 (1940)]
III-4-4
|