e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P120p plaats=Alken

Overzicht

Gevonden: 2431
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jukbeen wangbeen: wangbeen (Alken) Jukbeen: het wangbeen onder het oog (koon, jukbeen, wangbeen). [N 106 (2001)] III-1-1
jurk kleed: a‧n hər klĭt is vaeĭl langər as da van mīkə (Alken), kətø͂ͅnə klet (Alken) Een katoenen kleed. [ZND 41 (1943)] || Kleed. Annas kleed is veel langer als dat van Mieke [ZND 44 (1946)] III-1-3
jus, vleesnat jeugd: jeugd (Alken) vleesnat, jus [ZND 36 (1941)] III-2-3
juweel juweel: jeweil (Alken) Juweel. Een geslepen edelsteen die als sieraad dient [juweel, edelsteen, bijou, bagge] [N 114 (2002)] III-1-3
kaakbeen(rand) kaaksbeen: kaaksbeen (Alken) Kaakrand waarin de tanden staan (kaakbeen, raak) [N 109 (2001)] III-1-1
kaakgestel kaken (mv.): kaken (Alken) Kaak: Beide kaken tezamen (kakement, schaar, kaken). [N 106 (2001)] III-1-1
kaal (zijn), kaal hoofd kletskop: kletskop (Alken) Kaal hoofd [hebben] (kletskop, plaat - ANDERE UITDRUKKINGEN: bv. volle maan, maan schijnt, biljartbal e.d.). [N 109 (2001)] III-1-1
kaal duivenjong kwakjong: kwakjo.ŋk (Alken) Kaal duivejong. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
kaantjes kaaien: kyə (Alken) kanen [Goossens 1b (1960)] III-2-3
kaar trechter: trę̄xtǝr (Alken) Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.] II-3