21550 |
kostschool |
pensionaat (<fr.):
pensionaat (P120p Alken)
|
kostschool [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kɛrbə’nōͅt (P120p Alken),
kotelet:
kotəleͅtə (P120p Alken)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
28619 |
koud zetten |
koud zetten:
kāt zetǝ (P120p Alken)
|
Een volk dat te groot is, zet men op een plaats waar eerst geen korf stond. Hierdoor wil men het laten afvliegen, d.w.z. de vliegbijen laten weggaan. [N 63, 94a]
II-6
|
31179 |
koudsmid |
koudsmid:
kasmēt (P120p Alken)
|
Smid of werkman in smederijen die metaal in koude toestand met vijl, beitel, hamer, boor, schraper, draadsnijwerktuigen, draaibank, etc., bewerkt. Zie ook het lemma "bankwerker" in WLD II. 5, pag. 46 en de toelichtingen bij de lemmata "koperslager" en "blikslager". [monogr.]
II-11
|
18124 |
koudvuur |
koudvuur:
koud vuur (P120p Alken)
|
Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18195 |
kous: algemeen |
kous:
koos (P120p Alken, ...
P120p Alken),
kōͅs (P120p Alken)
|
kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|
18794 |
kousenwol |
wol:
wōͅl (P120p Alken)
|
hoe heet het wollen garen waarmee kousen worden gebreid ? [ZND 42 (1943)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kō.tǝr (P120p Alken)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
18205 |
kraag |
kraag:
kraog (P120p Alken)
|
kraag [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|
22858 |
kraaltjes |
pareltjes:
pja:lkəs (P120p Alken)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|