19326 |
koppig zijn |
bokken:
bókke (L318d Altweert)
|
koppig zijn
III-1-4
|
20109 |
korenbloem |
korenbloem:
koeërebloom (L318d Altweert)
|
korenbloem
III-4-3
|
32536 |
korf |
ben:
bɛn (L318d Altweert)
|
In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.]
II-12
|
20617 |
korst |
kantje:
kêntje (L318d Altweert),
kontje:
kûntje (L318d Altweert),
korst:
Verklw. körsje
korst (L318d Altweert)
|
korst
III-2-3
|
29971 |
korteling |
korteling:
kø̜rtǝleŋ (L318d Altweert)
|
Korte steigerpaal die aan één uiteinde draagt op de aanbinder en aan de andere kant in een in de muur uitgespaard steigergat. Over de kortelingen komen de steigerplanken te liggen die de steigervloer vormen. Zie ook afb. 18. [N 32, 3b; monogr.]
II-9
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
kotelet:
Fr. cotelet Verklw. korteletje
kortelet (L318d Altweert)
|
varkenscotelet
III-2-3
|
31179 |
koudsmid |
koudsmid:
kǭtsmiǝt (L318d Altweert)
|
Smid of werkman in smederijen die metaal in koude toestand met vijl, beitel, hamer, boor, schraper, draadsnijwerktuigen, draaibank, etc., bewerkt. Zie ook het lemma "bankwerker" in WLD II. 5, pag. 46 en de toelichtingen bij de lemmata "koperslager" en "blikslager". [monogr.]
II-11
|
19231 |
kouwe drukte |
ambras:
âmbras (L318d Altweert),
bezwei:
bezwêj (L318d Altweert),
kaskenades:
alleen in mv.
kiskenaatjes (L318d Altweert)
|
bezwaarlijke drukte, overbodige drukte || koude drukte, smoesjes || overdreven drukte
III-1-4
|
26087 |
kozijn |
romp:
rōmp (L318d Altweert)
|
Houten of metalen raamwerk, bestaande uit twee stijlen met een boven- en onderdorpel, waarin een deur of raam wordt aangebracht. In Q 113 zijn kozijnen pas kort in gebruik. Voorheen paste men een constructie toe die 'blindraam' of 'rabat' werd genoemd. Daarbij werd in de massief gemetselde muur een opening gelaten waarin later het deur- of raamkozijn werd geplaatst. Het houtwerk van zo'n blindraam werd door middel van de pleisterlaag vastgezet. De kozijnen die tegenwoordig worden gebruikt, zijn dikker dan het kozijn dat bij de blindramen gebruikelijk was. Zij steken aan de binnen- en aan de buitenkant verder naar voren en worden vastgezet met behulp van kozijnankers, die tussen de voegen van de beide spouwmuren worden gemetseld. In verband met deze verankering in het metselwerk wordt het kozijn van tevoren geplaatst (Lochtman, pag. 42). Zie ook het lemma 'Muurraam'. [N 32, 10a-c; N 55, 6a-c; monogr.; div.]
II-9
|
24196 |
kraanvogel |
kroenekraan:
kroeënekraan (L318d Altweert)
|
kroenekraan
III-4-1
|